‘IJck seer bedrooft ben over u l[ieve] vertrecke.’ Francientje Lievens is nog nooit zo lang zonder haar man Jacob Jansen geweest (9-15 april 1664)
‘Weest daerin nijet bedoft.’ Maria van Savoijen put kracht uit haar geloof na het verlies van de pasgeboren dochter van haar en stuurman Adriaan Jansen (18 april 1664)
‘…voorspoet naer zijel ende lijgaem en gesontheijt.’ Judith Joris Teunissen ontvangt een vrome brief van haar broer uit Suriname (10 januari 1672)
‘…bringt haer een fraije pappeghij meede.’ Maatje Jelles vraagt haar man Jelles Jacobsen om een cadeau voor haar vriendin (16 april 1664)
‘ … vol geestdrift schrijf ik u deze paar regels …’ Abel Thisso begint een nieuw werkzaam leven in Suriname (Suriname, 8 januari 1672).
Het verdriet van een zeemansvrouw en haar gezin. Catelijne Marijnissen schrijft haar man Kommer Willemsen Noort aan boord van de Guinéevaarder Walcheren (12 april 1664)
‘Den mestendeel hijer fijelten sijn.’ Jacob Tonissen is vanuit Suriname niet positief over de planters aan Gillis Mesdag in Vlissingen (8 januari 1672)
‘U l[ieve] bent niet uit mijn herte.’ Janneke Roelants schrijft haar zoon Leendert Jansen Prinse die op weg naar Afrika is (16 april 1664).
‘Sal het bij den rechter moeten hebbe‘ Jan Jacobsen Tinnegieter bericht aan Benjamin Rawelde in Middelburg dat hij problemen met zijn broer heeft (10 januari 1672)
‘Daer moet voorseker ietwat weesen.’ Maatje van Steenwinker vertelt haar man Lucas Janssen op weg naar Afrika alle relationele roddels die rondgaan in Middelburg (20 april 1664)