Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwDe onbekende broer van de Vlissingse Judith Joris(sen) Teunissen schrijft zijn zus op 10 januari 1672 een brief vanuit Suriname. Hij geeft die mee aan Corenlis Bastiaensen van het schip Fort Zeelandia. Hij zegt in goede gezondheid te zijn en hoopt dat ook van zijn zus te vernemen.
Hij is op 22 december in Suriname gearriveerd en dankt God daarvoor. Hij hoopt over vijf of zes maanden weer thuis te zijn, dus zal vermoedelijk aan boord van een schip werken of een slechts zeer beperkte opdracht in Suriname hebben. Hij vraagt of Judijch hem met de eerste naar Suriname varende schepen wil laten weten of zijn broer al thuis is.
Hij zal zijn best doen de procuratie van zijn broer zo snel mogelijk te vorderen in Suriname, maar hij kan daar nu nog niets over melden. Uit de vele verwijzingen naar God valt op te maken dat de broer van Judijch een zeer godvruchtig man was. Uit de vele verschrijvingen zoals ‘lijgahem’ (lichaam) blijkt zijn fonetische Zeeuws (lichaem). De hypercorrecte h in woorden als ‘hoorsacke’ (oorzaak) en ‘heinde’ (einde) en het juist weglaten daarvan in woorden als ‘eeft’ (heeft), dat in het Zeeuws als ‘ ‘eid’ wordt geschreven.

Judith Joris(sen) Teunissen / Judith Teunissen-Joris(sen)

PlattegrondVlissingen 1740Plattegrond van Vlissingen omstreeks 1740 met aan de linkerzijde de Westdijk, tekening A. ter Meer Derval, Den Haag, 30 augustus 1931, Gemeentearchief Vlissingen, HTA 2041.De ware naam van de zeemansvrouw Judich Joris Tange blijkt Judith Joris Teunissen te zijn. Dat wil zeggen haar varende echtgenoot heet Jan Teunissen, haar meisjesnaam is Joris. Beiden gingen op 5 maart 1672 in ondertrouw. Judith deed in juni 1666 als Judick Jorissen belijdenis in de Nederduitsch-gereformeerde kerk. Ze zal waarschijnlijk dus rond 1645 geboren zijn. Ze was toen nog woonachtig op de Westdijk. Deze liep vanaf de Gevangentoren richting het Molenwater (de huidige Spuikom).[1]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.

Noten
[1] ZA, 7357 Hervormde Gemeente te Vlissingen, kerkenraad en kerkvoogdij, inv.nr. 538, fol. 39 verso; DTBL Vlissingen 23, register K 483, folio 96 verso.

Bij deze context hoort de volgende brief:
*HCA 30 1059 I Judijch Jooris Tange Vlissingen 10 januari 1672