Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevindt zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsDe 8ste december 1664. Het is een lichthartige brief, die Gerard Dou vanaf St. Christoffel schrijft aan zijn zwager Abraham Coppijn, wonend in Zuiddorpe.
Allereerst verontschuldigt hij zich voor zijn nalatigheid in het schrijven, wat hij evenwel zelf niet zo hoog opneemt, daar hij zich bewust is van deze tekortkoming en zich daarin wil verbeteren.
Gerard heeft uit een brief van broeder Scheffens en zuster De Rijcke vernomen dat hem een vaatje bremkappers te wachten staat. Het is inmiddels aangekomen en smaakt zeker zo verrukkelijk als de cappers die hij de laatste keer in het vaderland heeft geproefd. Hij bedankt ze daarvoor en wenst ze een hele pijp vol met sinaasappelen terug te zenden, maar het blijft bij wensen, omdat hij weet dat ze hoogstwaarschijnlijk niet over zullen komen. Al eerder heeft hij vrienden sinaasappelen gezonden die niet aangekomen zijn. Wat hij daarom wél zal sturen met het eerste schip, is ‘een vaetken met confijt, ’t sij limoentjes of andere van ons lants vruchten’. Gerard kon het verzenden ervan eerder nog niet voor elkaar krijgen. Hij vraagt Abraham hem nogmaals zo’n vaatje vol lekkers te sturen, wanneer het seizoen daar is.
Pas na al deze schrijverijen komt Gerard met zijn grote en blijde nieuws: ‘Mijn lieve huisvrouw heeft, door Godes hulp, op den 23[ste] augusti een jonge dochter ter werelt gebracht, die wij door het h[eilig] doopsel Zara hebben laeten noemen.’ Hij en zijn vrouw zijn erg blij met hun kindje en God dankbaar dat het gezond is. Ook moeder gaat het goed.
Ten slotte maakt hij nog melding van een buitengewoon nare koliek die hem maar liefst zes weken gekweld heeft. Nu gaat het goed met hun allen en Gerard beëindigt zijn brief met een allerhartelijkste groet aan zijn schoonbroer en zus en hun kinderen en beveelt hen aan onder Gods bescherming.

Abraham Coppijn
Gegevens over een Zeeuwse Gerard Dou zijn niet bekend, maar Abraham Coppijn was predikant te Axel, Moerspuifort en Zuiddorpe en werd op 8 augustus 1649 in alle drie de gemeenten beroepen. Hij overleed in 1667 of 1668.[1]

Bremkappers
Bremkappers zijn kappertjes, in dit geval nog gesloten bloemknoppen van de brem, in zout of ook wel azijn ingelegd en gebruikt bij het bereiden van sauzen en spijzen. Omdat veel voedsel -zeker vlees- door het te pekelen werd geconserveerd, zullen zulke toevoegingen de maaltijd op smaak hebben gebracht. 

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[2] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[3]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[4]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[5]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[6]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[7]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[8]

Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] ZA, toegang 164 Verzameling Genealogische Afschriften (GA), 1600-2017, inv.nr. 962, W.M.C. Regt, Naamlijst der Predikanten van Zeeland, pag. 64, 444, 561.
[2] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[3] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[4] idem, 14.
[5] idem, 18.
[6] idem, 26.
[7] idem, 27.
[8] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: