Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwDe schippers Claes Raes en Jan Dimmesz., beiden met een slavenschip op de rede van Paramaribo aangekomen, schrijven op 12 januari 1672 een brief aan koopman Daniël Snoeck in Middelburg.
Ze schrijven samen op 21 december 1671 gearriveerd te zijn op de rede, maar weinig slaven aan boord te hebben gehad. Beiden gaan ervan uit dat Snoeck dit al vernomen heeft van een eerder schrijven aan de reders van de schepen, waarvan hijzelf partenreder is. Ze melden dat het cargazoen -de retourlading- niet gunstig aangeschaft kon worden omdat het opgestelde plan niet ten uitvoer kon worden gebracht. Ze zullen Snoeck hier bij thuiskomst over bijpraten. Ze zullen Snoeck een lading sturen met het schip de Hoop van kapitein Arie Claessen uit Rotterdam, dat Vlissingen als bestemming heeft en 16.000 tot 18.000 pond suiker voor Snoeck en zijn mede-participanten aan boord heeft, en hopen dat dit een goede prijs zal opleveren.
Beiden doen de groeten aan Snoecks huisvrouw en dochter. Kennelijk hadden ze ook beloofd om een papegaai  mee te nemen, maar ze zeggen die maar niet mee te sturen met een ander schip omdat de bestemming nog wel eens wijzigen wil.
In de laatste regel wijzen ze Snoeck erop dat de informatie in de brief wel geheim moet blijven.

Claes Raes

Claes Raes (Claeijs Ras) arriveerde op 21 december 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname. Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[1]

Jan Diemensen
Van Jan Diemensen zijn uit database slavevoyages drie reizen bekend: in 1668 met het schip Zeven Gebroeders van Cap Lopez naar Suriname, in 1670 met hetzelfde schip van Loango naar Suriname en in 1672 opnieuw, maar nu van Malembo naar Suriname (nrs. 44277, 44134 resp. 44148). Jan Diemensen, laatstelijk gewoond hebbende aan de Kinderdijk te Middelburg, werd aldaar begraven op 14 maart 1675.[2]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur

*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.
[2] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1675.

Bij deze context horen de volgende brieven: