Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

RP-P-OB-60369Het einde van de zeeslag bij Doggersbank op 5 augustus 1781 tussen de Nederlandse vloot onder schout-bij-nacht Johan Zoutman en de Engelse vloot onder vice-admiraal Hyde Parker. Ets door Matthias de Sallieth, 1781, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-60.369Op het moment dat Helena Sap in maart 1780 vanuit Vlissingen een brief schreef aan haar man Jan Adriaansen die op Suriname voer (onduidelijk blijft of dit een slavenschip was of een schip dat direct op de kolonie voer) was de Republiek nog niet in oorlog met Engeland. Dat zou pas negen maanden later gebeuren. Het is dan ook waarschijnlijk dat, in tegenstelling tot veel andere brieven, deze de bestemming wel bereikt heeft, maar Jan Adriaansen aan boord van het schip Negotie & Zeevaart van schipper Pieter Stegman heeft gezeten toen dit in het voorjaar van 1781 werd buitgemaakt door de Engelsen.
Helena laat weten dat zij en haar kind het nog goed maken en ook de rest van de directe familie gezond is. Ze komt daarna meteen met een opsomming van alle overleden mensen zoals grootvader op 19 januari 1780, bij moe Maatje is een kind doodgegaan dat maar zeven weken heeft geleefd, en ook bij nicht Suse is het kind doodgegaan en neef Gijs diens vrouw is gestorven. Ze hoopte dan ook haar man snel thuis te zien met al dat sterven rondom. Ze meldt dat ze van de vrouw van de dokter zijn brieven ontvangen heeft die hij gestuurd heeft. De vrouw van de arts had nog bij haar overnacht. Hun kind groeit snel op en ze hoopt samen met haar man gelukkig en oud en grijs te worden: ‘…en dat ik hoet dat wy houd en grys mag worden; h[ag] wat een vreugde sou dat voor ons lief kint syn en voor ons lief houders syn.’ Het kind heeft al boven- en ondertanden, loopt al en wandelt constant haar moeder achterna en wijst naar de deur als zij vraagt waar haar vader is.
Na deze lieve woorden komt de mededeling dat Helena vijf rijksdaalders getrokken heeft met een wisselbrief omdat ze financieel de eindjes niet aan elkaar kon knopen. Ze heeft namelijk een nieuw huurhuis betrokken en dat kost vijftien Pond Vlaams (negentig gulden) per jaar. De koophuizen zijn onbetaalbaar geworden. Die negentig gulden huur is inderdaad fors want dat is bijna een half jaarsalaris voor een werkman. Helena is gaan wonen op het hoekje van de Korte Nieuwstraat in Vlissingen, een woning die van neef Stroper was. Dit stukje straat kwam vroeger uit op de Oude Haven en bestaat thans nog, alleen is de destijdse bebouwing grotendeels vervangen.
Helena hoort al veel geruchten over schepen die buitgemaakt zijn en de op handen zijnde oorlog met Engeland, al zou dat nog negen maanden duren. Deze oorlog werd al vanaf 1776 voorzien.
Helena laat weten dat ze via haar vader een brief van haar broer ontvangen heeft. Beiden varen kennelijk, maar haar broer was ‘aan de kor’, waarmee ze kennelijk bedoelde dat hij een alcohol- of voedselvergiftiging had, aangezien dat kwam door ‘al syn plisier’ aan boord. Kennelijk had hij behoorlijk van de chirurgijn op zijn ‘donder gehad’, maar dit had niet mogen baten en daarom werd hij met kina (kinine) behandeld tegen zijn overgewicht. Ze verwachtte hem eind mei of begin juni 1780 thuis te komen. Tegen die tijd hoopt Helena ook te weten of ze opnieuw zwanger is, ze denkt weliswaar van niet, maar zegt daar nooit op te kunnen rekenen.
Namens de broer en zus laat ze de groeten overbrengen aan de stuurman van het schip. Ook doet ze Jan de groeten van Bas de Patter en zijn vrouw. Ze wenst hem duizend goede nachten en sluit haastig af omdat de klok al één uur geslagen heeft.

Helena Sap en Johannes Adriaansen

PlattegrondVlissingen 1740 Plattegrond van Vlissingen omstreeks 1740, met daarop zichtbaar bij de Oude Haven de ingang van de Korte Nieuwstraat, tekening A. ter Meer Derval, Den Haag, 30 augustus 1931, Gemeentearchief Vlissingen, HTA 2041.Helena Sap werd op 21 februari 1761 geboren en ging op 1 november 1777 in ondertrouw met Jan Adriaanse in de Nederduits Gereformeerde Kerk van Vlissingen. Kort daarvoor, op 1 juli 1777 was ze lidmaat geworden van de kerk. Ze woonde toen nog in het Groenewoud, maar verhuisde drie jaar later dus naar de Korte Nieuwstraat. Ze moet al op 18-jarige leeftijd een kind hebben gehad. Als beroep was ze baker. Haar man overleed waarschijnlijk rond de eeuwwisseling, aangezien ze op 2 oktober 1802 als weduwe hertrouwde met Cornelis ’t Hart –die weduwnaar van Jannetje Brouwer was. Tussen 1826 en 1840 woonde ze op Zeemanserve in de Korte Zelke, een woning van de Zeemans & Visschers Beurs.[1] Ze zal het dus niet breed hebben gehad. Helena en Jan kregen naast het in de brief genoemde kind nog meer kinderen. Pieternella Wilhelmina werd op 28 augustus 1789 gedoopt, maar overleed op 26-jarige leeftijd op 15 april 1815. Deze dochter, die als beroep naaister werd, was toen getrouwd met David Baret Jr., waarmee ze op 8 juni 1814 in het huwelijk was getreden.[2]
Van Jan Adriaanse is naast de reis met de Negotie & Zeevaart van schipper Pieter Stegman, nog een andere reis bekend. Hij was oploper (jongmatroos) op het fregat Geertruyda en Christina, waar hij op 14 september 1767 aanmonsterde.[3]

De Vierde Engelse Oorlog
Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[4]

Noten
[1] ZA, toegang 7357, Hervormde Gemeente Vlissingen, inv.nr. 548 en 550 en toegang 7434, Burgerlijke Stand en bevolking gemeente Vlissingen, inv.nr. 402 en 425.
[2] ZA, toegang 7387, Familie van der Swalme, inv.nr. 5673, fol. 296; 25 burgerlijke stand Zeeland, VLI-O-1815, aktenr. 67; VLI-H-1814, aktenr. 28.
[3] P.F. Poortvliet, De bemanning van de schepen van de Middelburgsche Commercie Compagnie 1721-1803 (Middelburg, 1995).
[4] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1.


Bij deze context horen de volgende brieven: