Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief
RP P OB 81962Zeeslag bij Lowestoft tussen de Nederlandse en Engelse vloot, 13 juni 1665, prent, Petrus Johannes Schotel, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-81-962 Jacomijntje van Wouwe uit Middelburg schrijft op een dag, 16 april 1665, twee brieven aan haar zoon Abraham Jacobsen Heij. Opmerkelijk genoeg doet ze dat aan twee verschillende geadresseerden, zowel het schip Den Boom der Liefden als den Fruitberch. Op het ene schip is Willeboort Bese kapitein en op het andere Willeboo. Mogelijk gaat het hier om tweemaal dezelfde schipper.
De inhoud van de brieven is nagenoeg identiek, maar de reden waarom Jacomijntje twee kopiebrieven schrijft wordt meteen duidelijk. Ze wil er zeker van zijn dat in ieder geval een van beide brieven aankomt. Ze heeft ze daarom genummerd. De ene brief krijgt volgnummer vier en de andere nummer vijf. Zo weet Abraham ook meteen of hij al eerder brieven gemist heeft.
Jacomijntje laat weten dat zijzelf, Abrahams zus en zijn vrienden nog in goede gezondheid verkeren en ze hoopt hetzelfde van hem te vernemen. Ze hoopt dan ook dat ze Abraham gezond weer thuis mag zien, want dat is voor haar een ‘prijs’ op zich: ‘als ick u l[ieve] gesont mach tuis kriggen, dat is mijn pri[j]s genoch.’ Daarmee verwijst ze naar de buit die Abraham al in de oorlog heeft gemaakt. Ze laat weten dat zijn ‘pri[j]s tot [H]ellevoedt[sluis]’ is binnen gelopen en dat de boekhouder (doorgaans de voornaamste aandeelhouder van een kaapvaartrederij) het daar is gaan opeisen. Dat duidt er op dat Abraham een officiersfunctie aan boord van een kaperschip heeft en daarmee een schip op de vijand is buitgemaakt dat vervolgens in Hellevoetsluis is aangekomen. Dat zal voor Abraham goed nieuws zijn, want dit betekent dat hij een deel van het buitgeld tegemoet kan zien. Lou de Potter, een bekende kapitein voor Abraham, heeft een fluit met als lading laken en sergen (een gekeperde wollen stof) buit gemaakt en opgebracht.
De broer van Abraham is op eerste pasen in zee gelopen met zijn schip. Jacomijntje vraagt aan Abraham of hij aan Jacob de Bodtelier wil melden dat zijn vrouw op 14 april 1665 is bevallen van een dochter. Verder vraagt ze om Willem Hutson te groeten en aan Josua en Jan de Leeuw de groeten van hun vader en moeder over te brengen, en aan Jan de Lapper de groeten van zijn moeder. Jacob, de man van Debora is nog niet thuisgekomen. Hoewel dit laatste ‘in haast’ geschreven is, bevat de vierde brief hiermee toch twee extra berichten ten opzichte van de vijfde brief: het bericht over de man van Debora en de zin over de boekhouder van het kaperschip komen niet in de vijfde brief voor.

Youtube

youtube
Samenvatting van de brief voor Wij zijn de stad op youtube.

Literatuur
*J.R. Bruijn, 'Kaapvaart tijdens de tweede en derde Engelse Oorlog', in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 90 (1975) 408-429.
*Edwin Quak, De Nederlandse kaapvaart tijdens de Tweede en Derde Engelse Oorlog (Maasdijk/Leiden, 2006). 
*J.R. Bruijn, The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993). 
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006). 
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016). 

Bij deze context horen de volgende brieven: