Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuw
Michel Lalier schrijft op 9 januari 1672 uit Suriname aan zijn vrouw Neelken Bastejans in de Bakkersgang (een dwarsstraat van de toenmalige Slijkstraat en de Molenstraat) in Vlissingen dat hij gezond is en hetzelfde van haar hoopt. Hij wenst haar en hun kind Dina, moeder en zuster Sara, Neelken Huyssen, Janneken van Dalen en ‘mooie’ Josienken goede gezondheid. Hij verwacht eind mei of begin juni thuis te komen. Hij deelt mee al drie brieven van zijn vrouw te hebben ontvangen en heeft vernomen dat haar broer Jacob thuisgekomen is en weer naar Tobago is vertrokken. Hij hoopt hem op de thuisreis via Tobago te zien. Hij was erg blij te horen dat hun kind al alleen kan lopen, druk praat en om haar vader roept. Ook heeft hij vernomen dat Jan Lieffpier thuis geweest is en weer naar Sint Eustatius is vertrokken. Lalier deelt mede al 5.500 pond suiker gereed te hebben voor kapitein Jan Huyssen. Voor zijn vrouw heeft hij een anker suiker plus een hoeveelheid suiker voor hemzelf. Voor zijn moeder heeft hij een half oxhoofd suiker en een half oxhoofd stroop. Hij verwacht eind maart te vertrekken, al dan niet vol geladen. Hij vraagt of zijn vrouw aan Berbel of de vrouw van Steven wil zeggen dat Steven vier brieven van haar ontvangen heeft en nog goed gezond is, maar geen tijd had om een brief te schrijven.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Sint Eustatius

Sint Eustatius is een Nederlands eiland in het Caribisch gebied (dus gelegen in het Caribische deel van Nederland) dat sinds 2010 bestuurlijk als openbaar lichaam een bijzondere gemeente vormt. Het is gelegen in het oostelijk deel van de Caribische Zee en behoort geografisch met onder andere Guadeloupe, Saba en Sint Maarten tot de Bovenwindse Eilanden. De hoofdplaats is Oranjestad. Het eiland is genoemd naar de heilige Eustachius; het wordt door de plaatselijke bevolking Statia genoemd.

St. Eustatius 1781 Rijksmuseum RP P OB 79.398Prent van St. Eustatius, ca. 1781, collectie Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-OB-79.398

Columbus was de eerste die Sint Eustatius in 1493 op de kaart zette. Bij diens aankomst was de oorspronkelijke bevolking al eerder vertrokken, mogelijk vanwege de natuurlijke omstandigheden (op het eiland was bijvoorbeeld geen zoet water beschikbaar).

In 1636 werd het inmiddels onbewoonde eiland door de Nederlanders in bezit genomen. Volgens Franse bronnen hadden de Fransen er al in 1629 een klein fort gebouwd, maar wegens gebrek aan natuurlijke waterbronnen het eiland weer verlaten. De Nederlanders (Zeeuwen) bouwden een nieuw fort, het nog steeds bestaande Fort Oranje en losten het waterprobleem op door de aanleg van (ook nog steeds bestaande) regenbakken (cisternen). Sint Eustatius werd een doorvoerhaven van Afrikaanse slaven in de Trans-Atlantische slavenhandel. Op het eiland werden plantages van suikerriet, tabak en indigo aangelegd die met slavenarbeid werden bewerkt. Oranjestad was ook een vrijhaven en stapelhaven. In de 18de eeuw werd het eiland het meest winstgevende bezit van de West-Indische Compagnie (WIC) en werd het ook wel de Gouden Rots genoemd. De hele benedenstad aan de Oranjebaai was volgebouwd met pakhuizen waar luxe goederen lagen opgeslagen. In 1779 legden meer dan drieduizend schepen uit Europa, Amerika en Afrika aan op de rede van Oranjestad, evenveel als in Amsterdam. Soms arriveerden er meer dan twintig schepen op een dag. Op de rede konden tweehonderd schepen tegelijkertijd liggen.[1] Vooral de handel met ammunitie met de Amerikaanse rebellen zou het eiland rijk maken, maar zorgde ook voor onmin met de Britten, die hierin uiteindelijk een van de belangrijkste redenen zagen om op 20 december 1780 de Vierde Engelse Oorlog tegen de Republiek te beginnen.

Tobago
Tobago, eiland in het Caribisch gebied, nu deel uitmakend van de Republiek Trinidad en Tobago, waarheen in 1628 (na verkenning in het jaar daarvoor) kolonisten werden gebracht met het schip van de Zeeuw Geleyn van Stapels. Jan de Moor, burgemeester van Vlissingen en de bescherming genietend van de West-Indische Compagnie, werd patroon van het eiland. Waarschijnlijk is deze kolonie al spoedig veroverd door Caribische Indianen, met steun van Spanje. In 1633 althans is er sprake van een commissie van de prins van Oranje, verleend aan een Engelsman, om Nieuw Walcheren (de Zeeuwse naam welke het eiland gekregen had) voor de belanghebbenden te veroveren en opnieuw in exploitatie te nemen. In 1637 werd Tobago verwoest door een expeditie vanuit Santo Tomás aan de Orinoco. Voorlopig werd er toen niet meer naar Tobago omgekeken. Van 1642-1650 was er sprake van een Koerlands/ Zeeuwse vestiging op het eiland. De hertog van Koerland trachtte in 1650 met behulp van Amsterdamse kooplieden een combinatie te vormen om Tobago opnieuw te koloniseren. Dat mislukte echter, waarop hij in 1654 een eigen expeditie uitrustte om het eiland in bezit te nemen. Hij vestigde zich aan de noordkust. In diezelfde tijd arriveerde aan de zuidkust een Zeeuwse expeditie, georganiseerd door de gebroeders Lampsins uit Vlissingen, weldra versterkt met kolonisten van Sint Eustatius en Guyana. Het jaar daarop gaven de Heren XIX aan de Lampsins verlof om op Tobago een patroonskolonie te stichten, onder een door hen aangestelde commandeur, wiens commissie door de Staten-Generaal en de West-Indische Compagnie moest worden bekrachtigd. Enige jaren bleven de twee koloniën naast elkaar bestaan, totdat de Zeeuwse commandeur zich in 1658 meester maakte van de Koerlandse vestiging. Sindsdien was Tobago particulier eigendom van Lampsins. De Franse kroon erkende dit en maakte Lampsins Baron van Tobago. Gedurende de Tweede Engelse oorlog kreeg de kolonie het hard te verduren. Uitgeplunderd en nagenoeg ontvolkt lag Tobago daar toen Crijnssen met zijn Zeeuws eskader verscheen en het weer onder Zeeuws gezag bracht. Bij de Vrede van Breda (1667) bleef Tobago Nederlands, wat Lodewijk XIV als een gunst wenste te beschouwen. Tijdens de Derde Engelse Oorlog werd het eiland veroverd door de Britten en eerst bij de Vrede van Westminster (1674) teruggegeven. De erfgenamen van Adriaan en Cornelis Lampsins verkochten in 1676 hun eiland voor f 36.000,- aan de Staten van Holland en West-Friesland, die het onder toezicht stelden van de Admiraliteit van Amsterdam, al was de kolonie ook op dat moment door de Fransen bezet. Korte tijd daarna werd Tobago heroverd door het eskader van Jacob Binckes; deze kon zich echter door gebrek aan versterking niet staande houden tegenover een door Jean d'Estrées aangevoerde vloot. Het eiland werd bij de Vrede van Nijmegen (1678) niet aan de Republiek teruggegeven.[2]

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1954) 147-180.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012).

Noten
[1] H.D. Benjamins en J. F. Snelleman (red.) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië. (Den Haag/Leiden: Martinus Nijhoff/E.J. Brill, 1914-1917).
[2] R. Huybrecht in: Encyclopedie van Zeeland, 1982-1984.

Bij deze context horen de volgende brieven: