Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Plantage Valkenburg 1707 Rijksmuseum SK A 4075Sinaasappelplantage in Suriname, olieverfschilderij Dirk Valkenburg, ca. 1707, collectie Rijksmuseum, AmsterdamInhoud brief
De brief werd geschreven op 13 Januari 1672, vanuit Suriname, door A. Backer aan zijn vader, Willem de Backer, vendumeester in Vlissingen. Na de gebruikelijke groetende openingswoorden, merkt hij op zeer goed welkom te zijn geheten bij zijn aankomst in Suriname. Hij bedankt daarvoor zijn ouders, God en daarna met name zijn oom Versterre. Het is hem beter bevonden dan de ontvangst van zijn broer Jan door zijn oom Johan Basseliers (zie brieven van Basseliers). Er is iets gebeurd, waarvan broer Jan de schuld heeft gekregen. Maar hij hoopte dat dit misverstand recht gezet zou worden door brieven van oom Versterre en de heer Batijs aan zijn ouders. Daarna verteld de zoon over zijn reis, waarbij werd vermeld dat het schip na aanvankelijk acht dagen in Plymouth te hebben gelegen, op 23 december 1671 in Suriname was aangekomen. Wel waren onderweg zes paarden verloren; de overgebleven vier paarden zouden worden verdeeld onder oom Versterre en Baseliers. Verder had hij niet veel te vertellen, behalve welke mensen hij allemaal ontmoet had, maar dat hij zijn broer Jan nog niet had gezien. Na zijn ouders en vrienden op gepaste wijze te hebben gegroet, beloofd hij in de toekomst wat meer te gaan schrijven. Hij wenste tenslotte iedereen een zalig nieuwjaar en zijn ouder vreugde over hun kinderen.

Vendumeester Willem de Backer en zijn familie
De functie of positie die de zoon van vendumeester Willem de Backer in Suriname bekleed is niet duidelijk, wel dat zowel hij als broer Jan onder bescherming van belangrijke mensen in de kolonie staan (Versterre was gouverneur, Basseliers dominee).

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabij gelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.
*Tobias van Gent, et al., Zeeuwse zeehelden. Uit de zestiende en zeventiende eeuw (Vlissingen, 2012). 

Noten

Bij deze context horen de volgende brieven: