Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Alexander Batij schrijft op 2 januari 1672 vanuit Torarika (Suriname) zijn neef, Christiaen Gruterus, koopman te Middelburg, dat het hem als ‘tweede hooft van ’t landt’ financieel voor de wind gaat. Tevens excuseert hij zich voor het gedrag van zijn zuster Busterdina die hem ten overstaan van anderen geblameerd heeft in haar uitlatingen over zijn financiën. Hij vraagt zijn neef inzage in het testament van zijn (Alexanders) moeder te verkrijgen om te kijken hoe het gesteld is met de verdeling daarvan en hem daarover op de hoogte te stellen. Per schip stuurt hij drie ons goud mee om dat door Christiaen voor hem te laten verkopen, waarop hij hem met het eerstvolgende schip een hoeveelheid suiker zal zenden. Alexander wil zijn neef een wederdienst bewijzen door hem tegemoet te komen met een bedrag en nodigt hem uit naar zijn woonplaats, Torarika, te komen om hem te bezoeken.

Spreekwoord

In de brief komt een mooi spreekwoord voor. Batij haalt zijn zus aan als hij een door haar gebezigde uitdrukking benoemd: heeft hij veel eijers, hij maeckt veel doppen, kennelijk om aan te geven dat wie zich met veel zaken bezig houdt ook veel brokstukken maakt. Hij voegt er over zijn zus in ieder geval aan toe: 't welcke haer wel in haer ooge sal druij[p]sen. Met andere woorden: wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in.

Christiaan Gruterus

Omdat Gruterus 'tegenover de kraan' aan de Rotterdamsekaai in Middelburg woonde moet hij welhaast naast of hooguit enkele huizen aan de linkerzijde van de voorgevels van de kantoorpanden van de VOC hebben gewoond.

Alexander Batij

Torarica

Kaart BasselierDe rivier de Suriname, met in de onderste bocht aan de linkeroever het stadje Torarica, bron: J. Ottens, Nieuwe kaart van Suriname (Amsterdam, vóór 1718.)
De rivier de Suriname, met in de onderste bocht aan de linkeroever het stadje Torarica, bron: J. Ottens, Nieuwe kaart van Suriname (Amsterdam, vóór 1718.)

Torarica wordt ook wel gespeld als Thorarica of Torrarica. Ten tijde van de Engelse verovering van dit stuk Zuid-Amerika door de Engelse Lord Francis Willoughby was dit de hoofdstad van wat nu Suriname heet. De plaats ligt ongeveer 50 km. stroomopwaarts van Paramaribo op de plaats waar later de plantage Watervliet werd gesticht. Al in 1630 stond er een blokhut, gebouwd door ene Marshal. Daar omheen ontstond een kleine nederzetting. Als eigenlijke stichtingsdatum wordt het jaar 1651 aangehouden. Wat later arriveren Joodse gezinnen uit de Republiek en Italië. Toen Willoughby de plaats verhief tot hoofdstad stonden er ongeveer honderd woningen met een gouvernementsgebouw een kapel en waarschijnlijk een synagoge. Over de plaats schreef George Warren: een heel fraije Baije ofte Haven, groot en wijt genoech voor hondert schepen. Na de verovering door Abraham Crijnssen werd Paramaribo zetel van het bestuur. Maar gouverneur Philip Julius Lichtenberg hield soms nog met zijn politieke raad zitting in Torarica en ook predikant Johannes Basseliers hield er kerkdiensten. Nadat het dorp eerst een zelfstandige Hervormde Gemeente had gehad, werd het na het overlijden van ds. B. ter Maat samengevoegd met Paramaribo. In de buurt van Torarica werd ook de Jodensavanne gesticht. Daar staat de oudste synagoge van het Westelijk Halfrond. In de 18de eeuw raakten beide plaatsen in verval.

Literatuur

Noten

 

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: