Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Wapen van de Admiraliteit Zeeland, prent, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 00096.Wapen van de Admiraliteit Zeeland, prent, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 00096.Op 2 augustus 1690 ging er een schrijven uit van de Admiraliteit Zeeland aan de Admiraliteit te Rye (Engeland). Het betrof een prijszaak omtrent een buitgenomen schip. Eerder in 1690 had kaperkapitein Blaese Geleijns onder ressort van de Admiraliteit Zeeland en van een commissiebrief voorzien door Willem III een Hamburgs schip veroverd. Dit schip was op weg van Bordeaux naar Hamburg met wijn en had Franse passen aan boord gehad. Geleijns twijfelde aan de rechtmatigheid van de lading en wilde deze voorleggen aan de Admiraliteit Zeeland. Hij plaatste daarom zijn luitenant -in het bezit van een kopie-commissiebrief- met enige bemanningsleden aan boord van het schip. Deze werd bij de Hoofden (de doorgang van het Kanaal) aangehouden door een Brits schip, waarna het prijsschip te Rye werd opgebracht en de prijsbemanning in de gevangenis gesmeten. De veroveraars plunderden ondertussen het schip van zijn lading wijn en brachten vernielingen aan. Ook werden de luitenant de Franse passen en zijn kopie-commissiebrief afgenomen; bewijsstukken voor het Admiraliteitsgerecht. De secretaris van de Admiraliteit Zeeland, Johan Steengracht, betoogde dat dit inging tegen het verdrag dat tussen Groot-Brittannië en de Republiek gesloten was. Hij eiste dan ook schadeloosstelling voor de aangebracht schade en vrijgave van schip en goederen aan de kaperbemanning die uit de gevangenis ontslagen diende te worden. Ook dienden de papieren (de Franse pas en kopie-commissiebrief) te worden geretourneerd zonder welke de prijsmeester niet naar Zeeland kon terugkeren om de prijs op te brengen.

De alliantie tussen Groot-Brittannië en de Republiek in 1688

Met de 'glorieuze revolutie' had Willem III in november 1688 zijn schoonvader Jacobus II van de Engelse troon gestoten. Daarmee ontstond een alliantie tussen Groot-Brittannië en de Republiek. Dat betekende dat in de onmiddellijk daarop volgende oorlog tegen Frankrijk dat beide landen gezamenlijk optrokken en van elkaars havens gebruik mochten maken. Het is daarom niet niet verwonderlijk dat de Admiraliteit van Zeeland (waaronder de kaper Blaese Geleijns ressorteerde) om vrijlating van de luitenant en tevens prijsmeester van de Zeeuwse kaperkapitein vroeg alsmede teruggave van het juridische bewijsmateriaal: de Franse passen die de Hamburgse schipper bij zich had gehad. Vooral het plunderen van het Hamburgse schip door de Engelsen roept hier vragen op. Deze schade zou immers -aan wie de prijs dan ook toeviel, de Hamburger of de Zeeuw- vergoed moeten worden, tenzij de Engelsen ervan konden aantonen dat zij de rechtmatige eigenaar van het schip waren. Het is wel zeer typisch dat de kopie-commissiebrief van Geleijns werd afgepakt. Dit papier had de luitenant namelijk nodig omdat hij zonder het bezit daarvan van piraterij beschuldigd kon worden. Geleijns had zijn commissiebrief van Willem III ontvangen. In bezit van deze brief was het in oorlogstijd gepermitteerd schepen op de vijand of hen die daarmee collaboreerden buit te maken en op te brengen naar een admiraliteitsrechtbank.

Johan Steengracht (1633-1705) was secretaris voor de Admiraliteit Zeeland. Hij kreeg zijn aanstelling op 16 september 1656 en bleef bijna vijftig jaar zitting houden tot hij overleed op 30 januari 1705.[1]

Anthonie Hoffer behoorde tot de vroedschap van Zierikzee en was in de jaren 1672, 1674 en 1677 burgemeester van de stad. Hij was tevens gecommitteerde voor de Staten van Zeeland van 1677-1697 en daarmee ook gecommitteerde van de Admiraliteit Zeeland, in ieder geval gedurende de jaren 1688-1696.[2]

Kaperkapitein Blaese Geleijns en zijn Hamburgse prijsschip

Uit de brief blijkt niet door wie de luitenant van Geleijns en zijn Hamburgse prijsschip werden aangehouden noch op welk gezag dat was. Omdat het schip daarna werd geplunderd is het waarschijnlijk dat dit door een Engelse kaperkapitein gebeurde, maar dit zou ook door een schip van de Royal Navy geweest kunnen zijn.

Geleijns was vermoedelijk kapitein onder boekhouder/reder Isaac den Heldt (en Joos van Laren en Abraham den Heldt). Isaac den Heldt was tevens vendumeester, een functieverstrengeling die verboden was.[3] Geleijns wist als kaperkapitein tijdens de oorlog negen prijzen buit te maken. Dezen brachten een totaalbedrag van fl. 113.096,40 op.[4] Doorgaans voer hij in compagnie met Gerrit Courten, maar in het geval van het Hamburgse schip was dit nog niet het geval. Toch bracht hij nog in 1690, ondanks de negatieve ervaringen, opnieuw een prijs op in Engeland. Het betrof een Hollandse hoekerschip dat met haring via St. Malo onderweg was naar Nantes. Ook het schip Casteel van Calmer dat onderweg was van Bordeaux naar Emden werd te Wight opgebracht.[5] Het Hamburgse schip lijkt niet in de vendurekeningen van de Zeeuwse Admiraliteit voor te komen. Het is dus twijfelachtig of het schip ooit vrijgegeven werd aan de kapers, wel kan het in zijn geheel zijn vrijgegeven aan de oorspronkelijke eigenaren, waarna het naar Hamburg werd gezeild. Indien het schip immers tot goede prijs was verklaard, had het aan Geleijns toegewezen moeten worden door de Admiraliteit van Rye.

Literatuur

Noten

  1. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen, dl. II, 695.
  2. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, deel I, 58; deel I, 442-446.
  3. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. deel I, 58n.; deel II, 135.</
  4. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. deel II, 175.
  5. Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake, deel I, 58; deel II, 166.

 

 

 

 

 

Bij deze context horen de volgende brieven: