Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Jan Adriaensen schrijft zijn vriend Carel Abramsen. Hij schrijft dat hij de vorige brief 
van Carel ontvangen heeft en dat de goederen van het schip met Soetelinck zijn aangekomen.
De goederen heeft hij nog niet in handen, aangezien het schip nog niet gelost is.
Jan Adraensen schrijft dat hij uit de vorige brief van Carel vernomen heeft dat zijn baas
is overleden. Jan krijgt nog geld van zijn baas, hij stelt aan Carel voor dat Carel het
geld houdt en dat het later onderling verrekend zal worden. Bovendien vraagt Jan aan Carel
dat mocht hij komen te overlijden of Carel dan zijn geld aan zijn vrouw Maaike Adriaensen
zou willen overhandigen. In de brief wordt melding gemaakt dat Jan een schuld van 30 gul-
den zou hebben maar voor Jan Adriaensen is het niet duidelijk en hij vraagt zich af of deze 30
gulden niet van een kennis van hem is. Zodra hij die kennis ziet zal hij het regelen.
Verder loopt er een suikerhandel tussen Jan Adriaensen en Pieter Penne niet vlot en vraagt
Jan zich af waar het aan zou kunnen liggen en waarom Pieter Penne zo weinig voor de suiker
gekregen heeft, welk gestuurd is met Jan Marcus.
Tot slot wenst hij zijn vriend een gelukkig en zalig nieuwjaar.

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwBiografische gegevens over Jan Adriaensen en Carel Abr(ah)amsen

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur

Bij deze context horen de volgende brieven: