Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Beschrijving van de inhoud van het gedicht

LogoVOCVOC logo aan de muur van het huis van de opperequipagemeester op de VOC-werf in Middelburg, foto: J. Francke, februari 2009, ZB, Beeldbank Zeeland, 121332
Dit in beslag genomen papier is curieus, want het bevat geen persoonlijke of geopolitieke informatie, maar een gedicht, dat wellicht bestemd was voor een bruiloft of een vrijgezellenbal. Te oordelen naar de schrijfstijl en kalligrafie zal het in de laatste helft van de achttiende eeuw geschreven zijn; tevens een tijd waarin de burger zich vaker van zijn dichterlijke en literaire kant liet zien, zeker waar het gaat om zogenaamde gelegenheidsgedichten, zoals die bij een bruiloft of een nieuwjaarswens werden aangeboden. Afgaand op het onderschrift Stem: de tien geboden, zal het werk voorgedragen moeten zijn op de wijze van een bekend lied dat die Bijbelse naam droeg. En het bevond zich in de zeepost van het Zeeuwse VOC-schip Sint Laurens.

Het schip Sint Laurens werd in 1784 gebouwd door de kamer Zeeland van de VOC en mat 1.150 ton; een groot schip voor die tijd. Opmerkelijk is dat bij de doop van het schip juist Prins Willem V aanwezig was. Het schip werd speciaal voor die gelegenheid snel omgedoopt tot 'Prins Willem V', maar is nadien altijd gewoon St. Laurens blijven heten.[1] Het schip vertrok op 12 juli 1792 van de rede bij fort Rammekens en arriveerde op 3 december bij Kaap de Goede Hoop. Op 19 december ging het schip richting Batavia waar het op 24 februari 1793 aankwam. De Duitse schipper Jan David Sluijters overleed kort daarna. Aan boord gingen 360 man mee, van wie er zes gedurende de reis omkwamen en zes aan de Kaap bleven. Het schip werd vermoedelijk in 1795 of 1796 opgelegd en gesloopt te Batavia. Door de vondst in The National Archives weten we nu in ieder geval dat deze papieren van de Sint Laurens zich in 1795 bevonden op een door de Engelsen gekaapt VOC-schip.

Zeer waarschijnlijk is de ‘getrouwd man’ aan boord van de Sint Laurens geweest, maar naar zijn naam moeten we raden. De kans dat hij een Zeeuw was, is aanwezig. De luitenants Willem Smit en Izaak Keijzer kwamen van Middelburg. In het kader van het schip bevonden zich in totaal 25 Zeeuwen, uit Vlissingen, Middelburg, Veere, Zierikzee, Goes, Retranchement en Nisse.

De man - want daar kunnen we zeker vanuit gaan - die het gedicht Klacht van een getrouwt man schreef, hekelt hierin het keurslijf waarin het huwelijk hem gebiedt; en dan met name de wijze waarop zijn vrouw hem in dit keurslijf gevangen houdt. In het eerste couplet vergelijkt de man zijn eigen lijden met dat van het wintergraan en verzekert de toehoorder dat, wie dit vreselijk lot wil ondergaan, slechts met zijn vrouw trouwen moet. Hij nodigt de toehoorder aan zich hiervan te komen overtuigen, want wie hem dan nog niet gelooft, moet volgens de schrijver stapelgek zijn. In het volgende couplet noemt hij zijn vrouw serpent en laat haar kijven op alle aanwezigen in huis: de meid, de knecht, de kat en de hond. Die hebben, zo wordt vastgesteld, echter een keuze want ze kunnen vrijwillig vertrekken. De man des huizes is echter verplicht te blijven en moet zich laten welgevallen dat hij daarbij ook nog wordt uitgemaakt voor zwerver. En er wordt flink geklaagd: dit begint in januari en eindigt in december. Met andere woorden: het gaat het hele jaar door, en je komt er nooit meer vanaf. Een dienstverband bij de VOC was waarschijnlijk de oplossing.

Verder lezen

Noten

  1. W. Voorbeijtel Cannenburg, 'De namen onzer zeeschepen in de zeiltijd. Lezing gehouden voor de Naamkunde-commissie der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op 21 november 1959', in: Bijdragen en mededelingen der Naamkunde-Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam VIII (1959) 15-16.  

 

 

 

 

 

 Bij deze context horen de volgende brieven: