'Wij moeten ons behelpen met suijcker dranck.' Nicolas Combe wacht op wijn in Suriname en schrijft aan de klerk van de Staten van Zeeland (12 januari 1672)
'Al die hier naertoe comen die niet tummeren of messelen en kan die is hijer slijmmer als een negher.' Antony Jansen schrijft zijn vriend Adriaen Adriaensen vanuit Guadeloupe (5 december 1664)
Twee brieven voor John Gregory in Veere vanuit Essequebo en de plantage Glasgow in Demerary (september 1780)
Moeder Adriaentien Cornelis schrijft vanuit Vlissingen aan haar zoon Jacop op het kaperschip van kapitein La Caije (17 april 1665)
De tevreden emigrant Van Hendrecht bidt vanuit Bordeaux aan Jan van der Plasse aan de Kaai in Zierikzee dat 'wij de overhand van die dieven mogen gekrijgen' (14 juli 1666)
'Men heeft alle dage de doodt op het lijf.' Maeijken Cornelis schrijft haar man luitenant Jacob Dimmensen die op de vloot zit die voor de Engelse kust ligt (18 april 1665)
'Ick haer niet een stuijver laten wil.' Alexander Batij spreekt vanuit Torarika over zijn financiën aan koopman Christiaen Gruterus aan de Rotterdamsekaai in Middelburg (2 januari 1672)
'Waat es rijkdom wanheer daat men sijien vergnoegen niet heb?' Matthijs Jacobs Koster vanuit Curaçao aan zijn vrouw Christina Magdalena in Middelburg (8 januari 1781)
‘Capteijn Cornelis Bastiaensen is soo haestigh.’ Jean le Grand moet in allerijl een brief aan Moijse Catteau in Vlissingen schrijven (januari 1672).