De weduwe Martina schrijft aan haar zoon Ephraïm le Beke die als chirurgijn op het slavenschip de Jonge Nicolaas Jan vaart (14 maart 1780)
‘Oft ick hier met u e[dele] gelt speelden.’ Abraham Haghens verzekert Jacob Pedeceur in Middelburg dat hij zich inzet voor zijn handel (27 december 1671)
‘Voors soo en is mijn schrievens alsnoch niet veel bijsonders.’ Tanneke Pietersen vanuit Middelburg aan haar man Mattheus voor de kust van Guinea (4 april 1664)
Cornelis Aersen Bus vanuit Vlissingen aan zijn broer Abraham die dient op de vloot die voor de Spaanse kust ligt (19 april 1665)
Handelsagent Schimmelpenninck neemt een wijs besluit. Hij stuurt in verband met de oorlogsdreiging geen wisselbrieven vanaf St. Eustatius naar de firma Helleman, Eyckelenberg en zonen in Vlissingen (20 januari 1781)
Een cargalijst uit St. Eustatius voor de commissarissen van de West-Indische handel in Middelburg (28 juli 1794)
Handelsagent Jan Hendrikszoon Schimmelpenninck vraagt vanuit St. Eustatius om instructies van koopman Gillis IJsselsteijn in Zierikzee (20 januari 1781)
‘Een teecken … van cleijne liefde.’ Louis Dircksen vermaant zijn broer Reinier die zijn vrouw verlaten wil (18 april 1665)
‘Dat is mijn pri[j]s genoch.’ Jacomijntje van Wouwe hoopt dat haar zoon weer gezond thuis komt uit de oorlog (16 april 1655).
‘God weet hoe dat de afweesigheijd mijn doet sugten.’ Ondanks dreigende oorlog en onzeker postvervoer schrijft Elisabeth haar man schipper Frans Reichert (14 maart 1780).