Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

RP-P-1911-313Gezicht op Paramaribo, prent van Jacobus Wijsman, ca. 1790, Collectie Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1911-313Planter Jan van Ruijven schreef op 29 december 1671 een open sollicitatiebrief aan koopman Abraham Teerlinck in Vlissingen.
Op 25 december had hij een brief van Teerlinck ontvangen met schipper Jacob Soeteling die met de Biecorf arriveerde. Daaruit had hij begrepen dat de lading suiker en letterhout die hij met Pieter Jaspers had gestuurd, goed was aangekomen.
Hij liet Teerlinck meteen weten dat hij zich aanbevolen hield om in de toekomst hem opnieuw te helpen als het nodig was. Jaspers had hem bij zijn vertrek een schuldbekentenis nagelaten van een zekere Isaac Drago, een joodse koopman, waarop een nog onbetaalde som van 550 pond rustte. Jaspers had hem verzocht dit bedrag te innen en na ontvangst aan de weduwe van Jan Willemssen, Abigail Huijssen te versturen. Van Ruijven zei wel dat hij dit uit piëteit met de weduwe deed, maar had hier ongetwijfeld ook eigen belang in. Vrouwen waren immers handelingsbekwaam om de zaak van een overleden man over te nemen. Hij beloofde Teerlinck van deze zaak op de hoogte te houden, omdat deze belang had in deze schuld en er de hand op leggen kon zodra de goederen van Huijssen met schipper Lourens Dubbeldemuts in de Republiek zouden arriveren. Deze was op 6 december vertrokken.
Nadat hij nogmaals zijn diensten aangeboden heeft sluit hij de brief af.

Jan van Ruijven
De planter Jan van Ruijven verhuisde op 3 april 1669 met vrouw, kinderen en zes slaven van Tobago naar Suriname, waar hij al snel een prominente positie innam: zijn naam prijkt regelmatig als getuige of ondertekenaar op verschillende documenten.[1] Zijn vele brieven naar Zeeland getuigen bovendien van een uitgebreide kennissenkring in de Republiek. Later zou hij zelfs deel uitmaken van het bestuur van de kolonie. Van Ruijven vocht een langdurige ruzie uit met Johannes Basseliers, de eerste dominee in Suriname, voornamelijk over het gebruik van diens land. Van Ruijven had een aantal vaste correspondenten in Zeeland, zoals de reders Johan en Pieter Boudaen Courten en Laurens Verpoorten, en de Vlissingse vendumeester De Backer.

Van Van Ruijven zijn ook de volgende brieven afkomstig:
*HCA 30 223 schipper Pieter Heerents Middelburg 17 oktober 1671
*HCA 30 228 Maria Huijgens Middelburg 6 augustus 1672 en contextinfo
*HCA 30 1059 I Gerard Blaese koopman Vlissingen 29 december 1671
*HCA 30 1059 I Pieter Constant kapitein Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Dankerts Veere 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Willem Hodge schipper Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Adriaen van Geel koopman Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Janssen bootsman van Barrevouters Vlissingen 31 december 1671  
*HCA 30 1059 I Cornelis Dankerts Veere 31 december 1671
*
HCA 30 1059 I Jan Riecke stuurman Vlissingen (25 december 1671)
*HCA 30 1059 I Abraham Teerlink koopman Vlissingen 29 december 1671 

Abraham Teerlinck
Teerlinck is wellicht een voorvader geweest van de bekende 18de-eeuwse wereldreiziger en koopman Jan Bekker Teerlinck (1759-1832), een oom van Betje Wolff. Van Abraham Teerlinck zijn weinig gegevens bekend, wel trad hij op 19 mei 1669 op als getuige bij de doop van Janneken Mijngers, een dochter van Jan Willemss Mijngers en Tanneken Jans in Souburg. Abraham Teerlinck was in ieder geval tussen 1680 en 1688 actief als koopman en schipper, maar uit deze brief blijkt dat hij in 1671 ook al actief was als koopman. Zo vervoerde hij op 13 augustus 1680 voor £ Vls. 20,- peperkoek en verf met Jeroen Beescale, en op 28 juni 1688 samen met Jan Abrahamsen zoete koek (ontbijtkoek) ter waarde van £ Vls. 4,-.[2]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

TE000444-IKaart van Suriname uit 1686, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008). 
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.

Noten

[1] Tom Weterings ‘Zeeuws Suriname, 1667-1683’ in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis 30 (2011) 338-355.
[2] ZA, toegang 7375 (Hervormde Gemeente Oost- en West-Souburg), inv.nr. 45, fol. 80. 19 mei 1669; toegang 505, Rekenkamer B, inv.nr. 6771, 13 augustus 1680; inv.nr. 6931, 28 juni 1688.

Deze informatie hoort bij de volgende brief
*HCA 30 1059 I Abraham Teerlink koopman Vlissingen 29 december 1671