Samenvatting inhoud brief:
Met kapitein Jan Meijer stuurt hij aan zijn opdrachtgevers 12.300 pond suiker en twee vaten indigo, per Mateus Lievensen suiker en indigo ter waarde van 6.049 pond en met Gerret Gerretsen 2.208 pond suiker, in totaal 20.549 pond suiker.
Verder stuurt hij met verschillende schepen in totaal 13.426 pond tabak.
Hij heeft vernomen dat tabak niet hoog noteert op de markt, zodat zijn reis mogelijk niet winstgevend is.
De zaken zijn vertraagd doordat het drie maanden geregend heeft en er dus geen suiker kon worden geproduceerd.
Hij heeft vorderingen op vier personen tot een totaal van 20.000 pond.
Hij is van plan binnen veertien dagen, ongeacht of kapitein Jan Andriessen arriveert, zaken te doen met kapitein Gerret Tangh, die binnen drie maanden wil vertrekken.
In zijn omgeving wordt veel gesproken over een eventuele oorlog met Engeland, die een thuisreis riskant zou maken, maar alles is in Gods hand.
Op verzoek van Janneten heeft hij navraag gedaan naar de goederen van Dingennijs en het antwoord is dat de zaak nog niet is afgehandeld.
De koopwaar van Jan Tottel heeft hij kunnen verkopen voor vijf pond suiker.
De brief wordt besloten met de aansporing de kinderen te laten leren en met groeten aan familie en vrienden.
David Lissevin
De afzender David Lissevin is een handelaar die met gebruiksgoederen als koopwaar voor rekening van anderen en mogelijk ook van zichzelf naar de West reist om die daar te verkopen tegen producten als suiker, indigo en tabak.
Hij is getrouwd met Janneten. Het echtpaar heeft kinderen. In de brief is ook sprake van een moeder, zusters en zwagers.
Jan Andries(s)en
Jan Andriessen, een van de kapiteins die in de brief worden genoemd, was schipper op het schip Aerdenburch en was o.m. leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[1]
St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[2] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.[3]
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren’.[4]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[5]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[6]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[7]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[8]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[9]
De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.
Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.
Noten
[1] Zeeuws Archief, toegang 508, Rekenkamer C, inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276 r en inv.nr. 1424a, acquitten.
[2] M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[3] Monique Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen, een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Cristoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (niet-gepubliecerde doctoraalscriptie Universiteit Utrecht 2006)
[4] idem, 11.
[5] idem, 14.
[6] idem, 18.
[7] idem, 26.
[8] idem, 27.
[9] idem, 17, 45.
Deze context informatie hoort bij de volgende brief:
*HCA 30 1054 Janneten Lissevin Vlasmarkt tegenover de hoefsmid Middelburg december 1664