Samenvatting inhoud brief
Jasper Danckaerts schrijft op 4 december 1664 uit Basse Terre op St. Christoffel (nu St. Kitts) aan Susanna van Spijkershof, die woont ten huize van de heer Pottey in Middelburg.
Hij bevestigt de ontvangst van een brief van Susanna van 29-30 augustus, die hij op 2 december ontving en waarin zij hem blijkbaar heeft verzocht heeft hem geen brieven meer te sturen.
Als zij geen brieven meer wil ontvangen, moet ze maar ophouden hem te schrijven, iets dat ze kennelijk wel steeds heeft gedaan in antwoord op zijn brieven. Brieven van haar zal hij altijd beantwoorden en heeft hij altijd met veel hoop op een weerzien ontvangen.
Jasper refereert aan een gesprek met de vrouw van Jean en Jacob Sautijn, aan wie hij heeft gezegd dat hij na terugkomst in Zeeland op bezoek wil gaan bij Susanna omdat hij iets in haar ziet. Het zou hem spijten als haar gevoelens zouden zijn veranderd. Toen Jasper zijn liefde voor Susanna kenbaar had gemaakt was hij haar bij het huis van de heer Sautijn op komen zoeken (Pottey en Sautijn woonden vlakbij elkaar in de Molstraat), en toen zij daarop rood werd en schielijk verdween (‘als de morgenstond voor de zon’) had mevrouw Sautijn dit opgemerkt en gewag gemaakt van hun verliefdheid. Hij had dat richting mevrouw Sautijn echter meteen ontkend. Ook meent Jasper dat de knecht en Jan Karels niets weten omdat ze onwetend over hun liefde moeten zijn. Hij steekt zijn liefde voor Susanna niet onder stoelen of banken want zegt dat hij Susannas schoot ‘onder water’ kan voelen.
Jasper betreurt dat Susanna problemen heeft met haar meester Pottey en diens vrouw.
Als zij zou uitzien naar een andere betrekking, zou hij haar dat niet afraden.
Jasper is niet van plan lang in de West te blijven. Wanneer het werk voor zijn opdrachtgevers klaar is, zal hij naar patria terugkeren en Susanna opzoeken. Momenteel wordt hij echter van het ene eiland naar het andere gestuurd om de uitstaande schulden die derden bij zijn werkgever hebben te innen.
Na terugkeer hoopt hij zich ergens te vestigen, maar als dat niet lukt overweegt hij opnieuw met een lading goederen naar de West te reizen om daarmee goede zaken te doen.
Hij meldt dat zijn broer Jacob Danckaerts zich in Amsterdam heeft gevestigd en het lijkt hem een goed idee zich daar ook te vestigen.
De brief wordt besloten met groeten en goede wensen en de mededeling dat hij in de nazomer van 1665 hoopt thuis te komen.
Jasper Danckaerts
Voor informatie over de briefschrijver zijn we aangewezen op zijn brieven in de verzameling Zee(uw)post. Jasper Danckaerts is de zoon van Pieter Danckaerts en Pieternelle Schilders. Hij heeft twee broers, Jacob, die blijkens de brief zich in Amsterdam heeft gevestigd, en Pieter.[1] Een Jasper Dankers, gewoond hebbende Dam Zuidzijde te Middelburg, werd op 22 december 1703 begraven in de Oostkerk te Middelburg.[2] Niet is vast te stellen of deze overledene en de briefschrijver identiek zijn. Jasper was in ieder geval, mede, werkzaam voor de gebroeders Sautijn; mogelijk verrichtte hij taken als tijdelijke handelsagent op St. Christoffel, want uit de brief blijkt hij zowel de Sautijns als werkgever te zien, als zijn huidige werkgever, kennelijk een plantagebezitter op St. Christoffel.
Andere brieven van Jasper Danckaerts
*HCA 30 1054 aan dhr. Potteij Molstraat Middelburg 4 december 1664
*HCA 30 1054 Jacob Sautijn Molstraat 9 of 11 in de Mol Middelburg 4 december 1664
*HCA 30 1054 Jan Antonissen Smit Molstraat 3 de Spaensche vloot Middelburg 4 december 1664
*HCA 30 1054 Pieternelle Danckaerts jr. Dampoort in de Coopvaerder Middelburg 1 december 1664
*HCA 30 1054 Adriaen de Klerck Herenstraat tegenover de Faem Middelburg 1 december 1664
*HCA 30 1054 François de Klerck op de Wal over de St. Pieter Middelburg 2 december 1664
*HCA 30 1054 Pieternelle Schilders weduwe Pieter Danckaerts Dampoort in de Coopvaerder Middelburg 7 december 1664
*HCA 30 1054 Pieternelle Danckaerts jr. Dampoort in de Coopvaerder Middelburg 1 december 1664
Susanna van Spijkershof
Over de geadresseerde Susanna van Spijkershof zijn geen gegevens bekend. Uit de brief blijkt echter dat Susanna als dienstbode in dienst is bij de familie Pottey, en van daaruit Jasper ook heeft leren kennen omdat hij een paar huizen verder bij de familie Sautijn op kantoor kwam. De verhouding tussen beiden moet echter nog geheim blijven, maar mevrouw Sautijn heeft hen beiden doorgehad en Jasper wil nog niet dat de verhouding bekend wordt. Uit de brief valt op te maken dat Susanna eerder heeft aangegeven dat het werken voor de familie Pottey geen fijne betrekking is.
Familie Pottey
Hermanus Pottey was eind 17de eeuw een Middelburgse koopman met een vermogen van meer dan 50.000 gulden, die -later samen met zijn zoon Enoch- handelde in onder meer zeep, zijde, indigo en schepen. Enoch Pottey had tijdens de Negenjarige Oorlog samen met Mattheus de Crane, Hermanus Vessuijp en Isaac den Heldt het kaperschip Heldenburg in de vaart onder kapitein Cent Leijnsen. Daarmee is ook vrijwel zeker dat de familie Pottey tot de Orangistische factie hoorde. Enoch Pottey bezat aandelen in de Middelburgsche Commercie Compagnie bij de oprichting in 1720.[3]
Jacob Sautijn
Jacob en Jean Sautijn (geboren 1648 en 1650) waren de zoons van Gillis Sautijn, een koopman die vanuit Valenciennes (Henegouwen) was gevlucht en al tijdens de Tachtigjarige Oorlog allerlei kaapvaartondernemingen startte vanuit Middelburg. Daarnaast hield de familie zich bezig met uiteenlopende producten in de koophandel, al maakte de wijnhandel een belangrijk onderdeel uit van hun zaken. Op het moment dat deze brief aan Jacob Sautijn werd gericht was hij nog slechts zestien jaar oud, maar toch handelde hij al in suiker op St. Christoffel (St. Kitts). De beide broers zouden vooral tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de daaropvolgende Spaanse Successieoorlog (1702-1713) hun grootste roem vergaren. Allen of als partenreder rustten zij enige tientallen kaperschepen uit die op het hoogtepunt tezamen een bemanning van circa 8.500 koppen omvatte. Daarmee werden niet minder dan 410 prijzen buitgemaakt die ten minste 4,66 miljoen gulden opbrachten, waarschijnlijk nog veel meer. Tijdens deze oorlogen kochten beide broers Sautijn enorme hoeveelheden goederen op tijdens de vendu van de buitgemaakte prijsgoederen. Zo behoorden ze op niet minder dan 41 veilingen van wijnprijzen tot de grootste opkopers. Van de prijs Elizabeth alleen al kochten ze bijvoorbeeld 35 vaten wijn op voor een prijs van 11.075 gulden.[4]
St. Christoffel
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren’.[6]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[7]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[8]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[9]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[9]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[11]
De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.
Noten
[1] TNA, HCA 30 1054 Pieternelle Schilders weduwe Pieter Danckaerts Dampoort in de Coopvaerder Middelburg 7 december 1664
[2] ZA, 511 Rekenkamer van Zeeland, 'Rekenkamer D', (1573) 1597-1805 (1808) inv. nr. 59591 Begraaflijst Middelburg 1703, opgenomen in Genealogische Afschriften 439.
[3] Johan Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697. Deel I en II (Middelburg/Zoutelande, 2001) Deel I, 211; Deel II, 129, 156, 196.
[4] [1] Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. Deel 1, 62-66 en Deel II, 158; ZA, 508, RekC, inv.nr. 43860, fol. 117 t/m 131.
[5] M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[6] idem, 11.
[7] idem, 14.
[8] idem, 18.
[9] idem, 26.
[10] idem, 27.
[11] idem, 17, 45.
Deze context informatie hoort bij deze brief:
*HCA 30 1054 Susanna van Spijkershof via dhr. Potteij Molstraat Middelburg 4 december 1664