Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief 

Netscher - Essequebo1Essequebo, kaart van P.M. Netscher, 1887Op 23 december 1780 schrijft Johan Friedrich vanuit Essequebo zijn zakenvriend Ulrich Freidel in Amsterdam, dat hij na een goed verlopen reis van zeven weken goed is aangekomen te Essequebo, maar helaas daar moest constateren dat hij veel van zijn vrienden heeft moeten achterlaten door het zwaar weer van de afgelopen vier maanden. De zware regens en de zuidelijke winden in Essequebo waren zodanig krachtig dat binnen vier maanden zeker zestig ‘blanke’ mensen om het leven kwamen. Nu laat het zich aanzien dat alles weer beter gaat. In ieder geval is de heer Berkelman goed te pas; het land maakt een goede indruk op hem. De heren Schnaats en Meijer zijn nog niet gearriveerd. Tijd en zaken belemmeren Johan om Ulrich meer te schrijven, dus verzoekt hij hem zijn vrienden namens hem te groeten en besluit hij met een goede wens zijn brief, maar niet voordat hij een PS toevoegt: Wil Ulrich zijn komst melden aan de heren Botger en Crule en daarbij dat de heer Botger nog wacht met het zenden van de door Johan bestelde goederen en de heer Crule vooreerst maar vijftien vaten vlees stuurt en tien vaten spek.

De Vierde Engelse Oorlog

RP-P-OB-79.398Verovering van St. Eustatius door de Engelsen op 2 februari 1781, anonieme prent, Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-79.398Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.[1]
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[2]

Essequebo tijdens de Vierde Engelse Oorlog 

Essequebo RP-F-2001-7-404-81Knooppunt van de Essequebo en Mazaruni rivieren in Guyana, foto albuminedruk, ca. 1856, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-2001-7-404-81.De kapiteins Cornelis Loeff en Rochus van Swyndregt (schippers op de MCC-schepen ''Watergeus'' en ''Planterslust'') verklaarden voor de Middelbrugse notaris Andreas Schouten dat zij op 27 februari 1781 met hun eigen en enige andere schepen voor anker lagen in de rivier de Essequibo. Die dag bracht een Spaans schip het bericht van de oorlog en dat al enkele Nederlandse schepen waren buitgemaakt door Engelse kaperschepen. Loeff begaf zich naar de wal om gouverneur Trotz te spreken. Deze brak het onderhoud af, waarop Loeff en de andere zes kapiteins besloten hun schepen onder de bescherming van het fort voor anker te laten liggen. Daar wachtten ze op orders van Trotz om hun schepen gevechtsklaar te maken. Een door Trotz naar Demerary gestuurde verkenningseenheid keerde spoedig terug met de mededeling dat Demerary al in Engelse handen gevallen was. Loeff wilde zijn schip verdedigen en beloofde 10.000 gulden. De bemanning wilde weten of dit geld van de MCC of van de WIC kwam en toen Trotz meedeelde ''dat de kapiteins zich bij onverhoopt attaque van den vijand hebben te ruguleeren naar de manoeuvres van het forteresse'' was het hen en Loeff duidelijk dat zij geen steun kregen. Loeff wilde de rivier op zeilen in de hoop dat de Engelsen hem daar niet zouden volgen of vinden. Trotz hield zijn vertrek echter tegen en op 3 maart verscheen een kleine Engelse vloot voor het fort. Na een kort overleg liet Trotz de vlag strijken. Op de Nederlandse schepen werd dit, volgens instructie, ook gedaan. Zonder overleg gaf Trotz de zeven Nederlandse schepen over aan de Engelsen. Wel was er nog even verwarring omdat de soldaten van het fort weigerden te dienen onder Engelse vlag en onder de uitroep ''vlag neer, dienst neer'' hun geweren wegwierpen. Zij wilden pas weer in dienst als de Nederlandse vlag gehesen werd, waarin Trotz toestemde, waarna opnieuw de Nederlandse vlag omhoogging ofschoon de kolonie al door de Engelsen bezet was. De soldaten mochten daarna met militaire eer het fort verlaten.[3]

Literatuur
*A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia. Maandschrift voor geschiedenis en kunstgeschiedenis 8 (1942) 191-192.
*Ruud Paesie, Sociëteit van Essequebo; op- en ondergang van een coöperatieve scheepvaartonderneming, 1771-1788 (Vlissingen, 2017).
*Ruud Paesie, ‘De 'Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren': op- en ondergang van een Zeeuwse rederij’, in: Maurits Ebben, Henk den Heijer en Joost Schokkenbroek (red), Alle streken van het kompas. Maritieme geschiedenis in Nederland (Zutphen, 2010) 295-316.
*P.M. Netscher, Geschiedenis van de koloniën Essequebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd ('s-Gravenhage, 1888).
*
P. Blom, ‘Van het Veerse Gat naar de Wilde Kust Adriaam Anthony Brown, een Veerenaar in Zuid-Amerika’, in: Nehalennia 79 (1990) 2-13.

Noten
[1] Alle brieven behorend tot HCA 30 339 t/m 348 zijn afkomstig uit schepen die in deze periode door het eskader van Rodney zijn buitgemaakt bij St. Eustatius, Essequebo, Demerary en in de Caribische Zee. Het gaat om de volgende schepen en schippers: Batavia (Siefke Siefkes de Graaff), Drie Gesusters (Cornelis van Uyen), Eendraght (Johannes de Bruin), Gesina Maria (Cornelis Jansz Hofker), Jacobus en Johannes (Pieter Mille), Johann Frederick (Pieter Anderson), Jonge Juffrouw Rebecca (Christiaan Heyde), Jonge Piet Heyn (Pieter Hassing), Juffrouw Johanna Maria (Christiaan Christiaansen), Neptunus (Severus Alm), Nicholaas en Jan (Dirk Paauw), Oost Zaandam (Jan de Groot Jansz.), Susanna en Eleonora (Frans Smit), Vleyt (Cornelis Michielsen), Vriendschap (Hermanus Pietersen), Welbedacht (Philip Hassold), Antony (August Hansen), Goede Vrienden (Dirk Bakker), Jonge Jacob (Klaas Nap), Mercure (Staton), Vriendschap (Albert Ammerman), Rebecca (John Hays) en Vrouw Anna (Fedde Immes). Tevens werden twaalf onbekende schepen buitgemaakt waarvan alleen de schippers bekend zijn: Osborn Deverson, Thijs Hansz., Jan Hesselse Visser, Siewert de Boer, Roelof Groenwold, Dirk Keteler, Cornelis Onin, Harms. Peeterie, Rendorf, J.H. Rifer, Robinson en W. van Velsen.
[2] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1. 
[3] A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia 8 (1942) 191-192.

Deze contextinformatie hoort bij de volgende brief: 
*HCA 30 339 J.P.P. Ballot Middelburg 23 december 1780