Inhoud brief
Gezicht op Paramaribo, prent van Jacobus Wijsman, ca. 1790, Collectie Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1911-313‘Het gaet hijer sleght in Seruname, in vele dinghen meer naer gunste als naer reght.’ Deze zorg spreekt Nicolaes de Zoutte uit naer zijn vriend en zakenpartner Lambreght Jansen, in een brief vanuit Suriname naar Vlissingen. Hij hoopt dat hij zo spoedig mogelijk kan vertrekken uit dit land. Nadat Nicolaes zijn vriend, diens vrouw en de vrienden gegroet heeft, deelt hij mee dat hij hem eerder al een brief heeft gestuurd met het schip van Jacob van de Velde. Nu, met het schip van Cornelis Bastiaensen, stuurt hij hem twee vaten met verfstof, een aam, en een half oxhoofd. Deze vaten kon hij gunstig verkopen en hij ziet de opbrengst daarvan graag overhandigd aan zijn zuster Elisabeth, namelijk tweederde deel, en aan Maria, de vrouw van Reinier, een derde deel. Bij ontvangst hiervan zullen zij aan Lambreght, Nicolaes’ handtekening laten zien. Hij hoopt Lambreght in de nabije toekomst meer te kunnen zenden, als hij maar eens af was van ‘zijn messieurs.’ Ten slotte beëindigt Nicolaes zijn brief naar Lambrecht met een groet.
Lambrecht Janssen en Nicolaes Zoute
Lambrecht Janssen was aanvankelijk een zeeman (functie aan boord onbekend) afkomstig van Zierikzee. Hij ging op 5 januari 1658 in ondertrouw met Susannetje Pankeras.[1] De naam Lambrecht Janssen komt tweemaal voor als lidmaat van de Nederduits-Gereformeerde kerk in Vlissingen: eenmaal in juni 1643 als woonachtig ‘Achter de Kercke’ en eenmaal in juni 1650 als ziekentrooster woonachtig ‘Bij de Niewekercke.’[2]
Nicolaas Zoutte komt voor als majoor te Axel op 6 mei 1694 (tijdens de Negenjarige Oorlog). Zijn voorganger was Mauritz Potteij. Het is onduidelijk of Zoute dezelfde persoon is die twintig jaar eerder in Suriname verbleef.[3]
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
Kaart van Suriname uit 1686, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.
Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*M. van Groesen, ‘Barent Jansz. en de familie De Bry. Twee visies op de eerste Hollandse expeditie ‘om de West’ rond 1600’, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 29-48.
Noten
[1] ZA, toegang 7357 Herv. Gem. Vlissingen, 1579-1973, inv.nr. 536, fol. 107vs.
[2] ZA , toegang DTBL Vlissingen 22, K 482, folio 205vs., folio 251.
[3] ZA, toegang 2, Staten van Zeeland, inv.nr. 1671, folio 181, scan 198.
Deze contextinformatie hoort bij de volgende brief:
*HCA 30 1059 I Lambrecht Janss. Vlissingen 9 januari 1672