Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief:

FO069440Tekening van het West-Indische Huis in de Lange Delft te Middelburg, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 69440G.H. Trotz, directeur-generaal en de raden van de kolonie Essequebo, schrijven op 5 september 1780 uit Essequebo aan de kamer Zeeland van de WIC in Middelburg naar aanleiding van klachten over administratieve tekortkomingen in zendingen uit Essequebo naar Zeeland.
Met de brief worden meegezonden:
- een uittreksel uit het hoofdgeldenboek
- een uittreksel uit de notulen van de vergadering van 15 november 1779 van de Raad van Politie van Demerary
- een uittreksel uit de notulen van de vergadering van 5 september 1780 van de Raad van Politie van Essequebo
- een uittreksel uit de notulen van de vergadering van 15 augustus 1780 van de Raad van Politie van Essequebo
- een uittreksel uit een in het Engels gestelde rekening-courant uit 1780
- een niet gedateerde ladingbrief van goederen per kapitein Pieter Visman naar Amsterdam verscheept

Kapitein Christiaan Heyden
Hij wordt, met de scheepsnaam de Juffrouw Rebecca, vermeld in Aristodemus (Pseud.).[0]

George Hendrik Trotz
Planter; lid Raad van Justitie in Essequebo; directeur-generaal van de beide rivieren (Essequebo en Demerary) 1 juli 1772 – maart 1781[1]

Arnoldus de Raeff
Arnoldus de Raeff (’s-Hertogenbosch, 25 juni 1752 - Breda, 16 juni 1821) was een zoon van de Bossche notaris Willem de Raeff en Anna Hester de Soett.
Hij was secretaris en algemeen boekhouder van de West-Indische Compagnie te Demerary en Rio Essequebo (1773-1783).[2]

Paulus van Schuijlenburg
Commandeur van Demerary 1 juli 1772 tot maart 1781.[3]

Herideeren
(Rechtsterm) Met betrekking tot geldbedragen, een financieel belang of aandeel in een vennootschap: als wettige eigendom hebben of inleggen; in rechte eigenaar zijn of worden van (WNT).

Hoofdgeld
Inkomsten van de WIC uit Essequebo en Berbice kwamen uit de heffing van in- en exportbelastingen, last en recognitiegelden. Daarnaast werd hoofdgeld geheven op de slavenbevolking van de koloniën.[4] De verrekening van deze hoofdgelden komt terug in de vierde pagina van de brief. Daaruit kan worden opgemaakt dat zich op de plantage Aurora (Erven Fergusson) 45 slaven bevonden en op plantage Plymouth (van de firma Jones & White) 21. Deze belasting bedroeg per hoofd fl. 3,10 over het jaar 1778. Omdat courant geld in de koloniën schaars was werd dit bedrag aan de WIC betaald in koffie. Hoeveel pond koffie dit bedrag vertegenwoordigde is niet bekend.

Ongeld
Benaming voor gelden die in de een of andere vorm als belasting worden opgebracht (WNT).

Traite
Ontleening van Fr. traite. Handelsterm. Getrokken wissel. || Traite noemt men in de koophandel een wisselbrief die een koopman trekt op zijn correspondent om die te voldoen (WNT).

De Vierde Engelse Oorlog
Tussen 1688 en 1780 bestond tussen Groot-Brittannië en de Republiek meer dan negentig jaar lang een militaire alliantie met wederzijdse verplichtingen. De Republiek had zijn vloot decennialang verwaarloosd en kon daaraan eigenlijk niet meer voldoen. Daar stond tegenover dat Britse kapers en marineschepen in de vele oorlogen met Frankrijk op grote schaal neutrale Nederlandse koopvaardijschepen opbrachten. De wederzijdse irritatie bereikte een hoogtepunt toen gouverneur Laurens de Graaff in 1776 een militair saluut bracht aan het Amerikaanse kaperschip Andrew Doria op de rede van St. Eustatius. Dat was een erkenning van de VS nog voordat welk ander land dat gedaan had. De Britten ergerden zich aan de grootschalige buskruit- en wapenexport die vanuit het kleine eilandje werd bedreven met de Amerikaanse opstandelingen en ondanks Nederlandse toezeggingen ongehinderd doorgang bleven vinden. Een reeks aan incidenten leidde in de daaropvolgende jaren tot het uitbreken van de oorlog. Een belangrijke aanzet daartoe was het onderscheppen van een handelsverdrag tussen de stad Amsterdam en de VS, in geval deze onafhankelijk zouden zijn. Deze papieren werden aangetroffen bij Henry Laurens, die vanuit de VS op weg was naar de Republiek om het ambt van ambassadeur te gaan vervullen. De directe aanleiding tot de oorlog vormde de aansluiting van de Republiek bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit met onder meer Rusland, Denemarken en Zweden. Voordat dit kon worden geratificeerd besloot Groot-Brittannië op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. Binnen enkele maanden werden meer dan vierhonderd Nederlandse schepen buitgemaakt door de Royal Navy en Britse kaperschepen, die met honderden tegelijk de Noordzee bevolkten. Voordat een waarschuwing West-Indië had bereikt slaagde admiraal George Rodney er met een Britse vloot in om op 3 februari 1781 St. Eustatius te veroveren en alle voor anker liggende schepen op te brengen; een miljoenenstrop voor de Republiek. Ook de kolonies Suriname, Essequebo en Demerary werden ingenomen. Door de aanwezigheid van de marine bleef Curaçao wel in Nederlandse handen.[5]
De enige zeeslag van de oorlog was die bij Doggersbank op 5 augustus 1781, die eindigde in een remise. Als er al van een slag gesproken kan worden, want feitelijk waren het niet meer dan twee eskaders van acht schepen die beide een konvooi escorteerden en elkaar troffen.
Na een korte strijd, waarbij amper andere belangrijke gevechtshandelingen plaats vonden kwam het op 26 januari 1783 tot een wapenstilstand tussen beiden landen. Pas op 20 mei 1784 werd een ongunstige vrede gesloten, waarbij de Republiek vooral in Oost-Indië gebied verloor.[6]

De Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren (SNER) en de handel op Essequebo
Alleen ingezetenen van Zeeland hadden op basis van de overdracht uit 1670 het recht op Essequebo en Demerary te handelen. Willem V blokkeerde dat besluit met een uitspraak die vanaf 1 januari 1771 inging. Wel had Zeeland het recht eerst 16 schepen uit te reden en schepen moesten ook vanuit Zeeland uitvaren en er hun retourlading lossen. Dat reglement werd echter nog dusdanig aangepast dat ook vanuit andere kamers schepen uitgereed konden worden.
Hierop staken de Middelburgse kooplieden de koppen bij elkaar om een eigen compagnie te beginnen. 185 kooplieden tekenden in voor een bedrag van 320.000 gulden en daarnaast deden ook de participanten Johan Adriaan van de Perre de Nieuwerve (vertegenwoordiger van de Eerste Edele, voor 15.000 gulden), de MCC en de lijnbanen Fortuyn en Swarte Kabel en de stadsregering (voor 24.000 gulden). De directie van de Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren werd door vijf man geleid. De directeuren genoten een vergoeding en een percentage van het uitgekeerde dividend. Cornelis van den Helm Boddaert werd president. Vergaderingen werden in het huis van de aangestelde boekhouder gehouden. Een andere participant was Daniël Radermacher. Voor maart 1771 moest de helft van het inlegkapitaal aanwezig zijn en dat lukte. De doelstelling van de sociëteit was om schepen naar Essequebo te equiperen, daarmee was de SNER een rederij die uitsluitend goederen vervoerde. In de eerste twee jaar werden meteen zes schepen aangekocht: de ''Phoenix, Planterslust, Vreede, Eensgezindheid, Middelburgs Hoop''  en ''Westhove''. Het fregat ''Essquebo Societeit'' stond op stapel en liep nog in 1772 van stapel van de Middelburgse scheepshelling. De schepen werden bij de Middelburgse Assurantie Compagnie verzekerd, maar de vervoerde goederen werden wel bij Amsterdamse en Rotterdamse verzekeraars ondergebracht. In 1778 was de premie voor een reis nog 3%. Bedrijven die vanuit Middelburg bevrachten waren onder meer de handelshuizen van Steven Schorer, De Bruijn & Smit, Van der Perre & Mijndert en Spoors & Sprengers, waarvan sommige ook eigen schepen hadden. Tussen 1771 en 1789 werden in totaal 360 reizen naar de koloniën ondernomen, waarvan de Zeeuwen er 152 voor hun rekening namen en Amsterdam 189. De eerste twee boekjaren werd 3% dividenduitkering uitgekeerd en bleef nog 4.500 gulden in kas. Daarna werd tot 1778 jaarlijks verlies geleden. Pas na 1779 werd weer winst gedraaid.[7]
Bij de val van de kolonie op 3 februari 1781 werden in totaal 23 schepen buitgenomen waarvan vier Zeeuwse: de ''Eensgezindheid'' (kapitein Andries Christiaan Doutz) geladen met meel; de ''Jonge Juffrouw Margaretha'' (kapitein Cornelis van Kakum) geladen met suiker, koffie en katoen; de ''Middelburgsche Hoop'' (kapitein Hans Theudels) geladen met suiker, koffie en katoen en de ''Vryheid'' (kapitein Peterse) geladen met suiker, koffie en katoen. Hierna kwam het financieel niet meer goed met de SNER. In 1788 werd besloten tot liquidatie, waartoe Johan Valentijn Sprenger werd aangesteld als curator. Met de verkoop van schepen werd de schuld ingelost zodat de organisatie nog enige tijd bleef bestaan.[8]
Kapiteins die voor de SNER hebben gevaren waren: Wrister Pieterse Nap, Stoffel Different, Maarten van Lou, Barend Land, Frans Hansen, Cornelis Medendorp, Jan Clisser, Hans Theudels, Hendrik Medendorp, Rocus van Swijndregt, Andries Christiaan Doutz, Pieter Willem Prins, Pieter Harmsz., Rocus Boom en Barend Goverts.[9]

Essequebo tijdens de Vierde Engelse Oorlog

Netscher Demerary Berbice1De koloniën Demerary en Berbice, kaart door P.M. Netscher, 1887

De kapiteins Cornelis Loeff en Rochus van Swyndregt (schippers op de MCC-schepen ''Watergeus'' en ''Planterslust'') verklaarden voor de Middelbrugse notaris Andreas Schouten dat zij op 27 februari 1781 met hun eigen en enige andere schepen voor anker lagen in de rivier de Essequibo. Die dag bracht een Spaans schip het bericht van de oorlog en dat al enkele Nederlandse schepen waren buitgemaakt door Engelse kaperschepen. Loeff begaf zich naar de wal om gouverneur Trotz te spreken. Deze brak het onderhoud af, waarop Loeff en de andere zes kapiteins besloten hun schepen onder de bescherming van het fort voor anker te laten liggen. Daar wachtten ze op orders van Trotz om hun schepen gevechtsklaar te maken. Een door Trotz naar Demerary gestuurde verkenningseenheid keerde spoedig terug met de mededeling dat Demerary al in Engelse handen gevallen was. Loeff wilde zijn schip verdedigen en beloofde 10.000 gulden. De bemanning wilde weten of dit geld van de MCC of van de WIC kwam en toen Trotz meedeelde ''dat de kapiteins zich bij onverhoopt attaque van den vijand hebben te ruguleeren naar de manoeuvres van het forteresse'' was het hen en Loeff duidelijk dat zij geen steun kregen. Loeff wilde de rivier op zeilen in de hoop dat de Engelsen hem daar niet zouden volgen of vinden. Trotz hield zijn vertrek echter tegen en op 3 maart verscheen een kleine Engelse vloot voor het fort. Na een kort overleg liet Trotz de vlag strijken. Op de Nederlandse schepen werd dit, volgens instructie, ook gedaan. Zonder overleg gaf Trotz de zeven Nederlandse schepen over aan de Engelsen. Wel was er nog even verwarring omdat de soldaten van het fort weigerden te dienen onder Engelse vlag en onder de uitroep ''vlag neer, dienst neer'' hun geweren wegwierpen. Zij wilden pas weer in dienst als de Nederlandse vlag gehesen werd, waarin Trotz toestemde, waarna opnieuw de Nederlandse vlag omhoog ging ofschoon de kolonie al door de Engelsen bezet was. De soldaten mochten daarna met militaire eer het fort verlaten.[10]

Literatuur
*Aristodemus (Pseud.) Brieven over het bestuur der coloniën Essequebo en Demerary, gewisseld tusschen de heeren Aristodemus en Sincerus, nevens bylagen, tot deeze briefwisseling, en eene voorreden van den Nederlandschen uitgeever deel 6 bijlage F (Amsterdam: W. Holtrop 1787).
*Henk den Heijer De geschiedenis van de WIC (Zutphen 2002).
*Pieter Marinus Netscher Geschiedenis van de koloniën Esseqebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd  (’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1888).

Noten
[0] Brieven over het bestuur der coloniën Essequebo en Demerary, gewisseld tusschen de heeren Aristodemus en Sincerus, nevens bylagen, tot deeze briefwisseling, en eene voorreden van den Nederlandschen uitgeever deel 6 bijlage F (Amsterdam, 1787) 136.
[1] P.M. Netscher Geschiedenis van de koloniën Esseqebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd. bijlage: Lijst der commandeurs en gouverneurs van Essequebo, Demerary en Berbice tot 1814, gerangschikt naar de jaren van opvolging blz. 139, 140, 144-146, 262, 328 en 330; Nationaal Archief, Brieven en papieren van Essequebo en Demerary, 1780 pp. 1259-60.
[2] J. de Raaf: Op zoek naar Raven (1996).
[3] P.M. Netscher Geschiedenis van de koloniën Esseqebo, Demerary en Berbice, van de vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd. bijlage: Lijst der commandeurs en gouverneurs van Essequebo, Demerary en Berbice tot 1814, gerangschikt naar de jaren van opvolging, blz. 328.
[4] Henk den Heijer De geschiedenis van de WIC (Zutphen 2002) 146.
[5] Alle brieven behorend tot HCA 30 339 t/m 348 zijn afkomstig uit schepen die in deze periode door het eskader van Rodney zijn buitgemaakt bij St. Eustatius, Essequebo, Demerary en in de Caribische Zee. Het gaat om de volgende schepen en schippers: Batavia (Siefke Siefkes de Graaff), Drie Gesusters (Cornelis van Uyen), Eendraght (Johannes de Bruin), Gesina Maria (Cornelis Jansz Hofker), Jacobus en Johannes (Pieter Mille), Johann Frederick (Pieter Anderson), Jonge Juffrouw Rebecca (Christiaan Heyde), Jonge Piet Heyn (Pieter Hassing), Juffrouw Johanna Maria (Christiaan Christiaansen), Neptunus (Severus Alm), Nicholaas en Jan (Dirk Paauw), Oost Zaandam (Jan de Groot Jansz.), Susanna en Eleonora (Frans Smit), Vleyt (Cornelis Michielsen), Vriendschap (Hermanus Pietersen), Welbedacht (Philip Hassold), Antony (August Hansen), Goede Vrienden (Dirk Bakker), Jonge Jacob (Klaas Nap), Mercure (Staton), Vriendschap (Albert Ammerman), Rebecca (John Hays) en Vrouw Anna (Fedde Immes). Tevens werden twaalf onbekende schepen buitgemaakt waarvan alleen de schippers bekend zijn: Osborn Deverson, Thijs Hansz., Jan Hesselse Visser, Siewert de Boer, Roelof Groenwold, Dirk Keteler, Cornelis Onin, Harms. Peeterie, Rendorf, J.H. Rifer, Robinson en W. van Velsen.
[6] Johan Francke, Al die willen te kaap’ren varen. De Nederlandse commissievaart tijdens de Vierde Engelse Oorlog, 1780-1784 (Zutphen, 2019). Zie hoofdstuk 1.
[7] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 300-304.
[8] Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken 16/II (1781) 1086-1087 en Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 308-309.
[9] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 311-312.
[10] A. Wisse, 'De overgave van Demerary en Essequibo in 1781', in: Historia 8 (1942) 191-192.

Deze contextinfo hoort bij de volgende brief:
*HCA 30 339 WIC Kamer Zeeland Middelburg 5 september 1780