Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwLieven de Wever stuurt op 13 januari 1672 vanaf Fort Oranje een brief aan zijn vrouw Leintje Frans en hun zoon in de korte Noordstraat in Vlissingen. Hij meldt dat hij nog veel honger heeft omdat hij nog steeds niet op de plantage is gearriveerd waar hij naartoe moet. Hij heeft veel ruzie met de man van Abygael, die hem klaarblijkelijk niet in zijn functie erkennen wil.
Hij had de elfde januari naar de plantage gevaren met de sloep van schipper Soetelinck, maar hij werd teruggeroepen omdat Van Lanckum daartegen bezwaar maakte bij de gouverneur. Die kon hem niet helpen voordat schipper Cornelis Bastiaensen vertrokken was, want hij had het te druk. Hierop had Lieven gedreigd dat hij schadeloosgesteld wilde worden en als hij niet naar de plantage ging ook niets te eten kreeg, zodat hij zich gedwongen voelde weer met Bastiaensen meer terug te zeilen naar de Republiek als de situatie niet veranderen zou. Dankzij Soetelinck en Bastiaensen had hij nog wat te eten, want de mensen in Suriname gaven hem niets en aan geld had je niet veel in de kolonie, omdat alles heel duur was. Een maaltijd kostte twee gulden en dat was zo vies ‘dat ick thuijs mijn mont daer niet eens
aen soude setten, kout speck en vlees, ja, drij stuijvers voor een eij. Hebbe ick daerom zooveel gelt v[er]theert
?’ Als hij geen geld had meegenomen vanaf thuis was hij volledig berooid geweest. Hij had 31 gulden meegenomen om suiker voor zijn vrouw te kopen, maar dat geld zal nu spoedig op gaan aan voedsel. Dat geld zou Leintje evenwel ook van de bewindhebbers van de WIC kunnen krijgen als zij om het maandgeld ging. Dat kon vanaf 13 maart, want dan had ze recht op drie maanden gage van Lieven omdat hij dan zes maanden in dienst was. Op 18 oktober was het schip buitengaats gegaan en hadden de matrozen hun gage ontvangen. Zelf zal Lieven proberen zo goed mogelijk geld te verdienen naar de mogelijkheden die hij in Suriname heeft.
Hij vraagt de familie te groeten, zijn zwager Gillis (die hen thee wil verkopen), Cornelia en de kinderen en buren. Hij geeft aan dat er veel mensen aan de buikloop zijn gestorven en hij geen tijd heeft gehad om zijn zwager Gillis persoonlijk te schrijven.

Lieven de Wever en Leintje Frans

37227De Noordstraat in Vlissingen anno 1962. Het huizenblok bestaat tegenwoordig niet meer, foto: W. Sprong, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 37227Er komen in Vlissingen in de 17de eeuw meerdere personen voor die Lei(j)ntje Frans heetten, maar geen van hen was gehuwd met Lieven de Wever. De Wever legt op 3 oktober 1670 de eed als poorter af in Vlissingen. Hij was afkomstig van Oosteeklo, een dorpje in West-Vlaanderen tussen Eeklo en Zelzate.[1] Gezien de adressering en de opmerkingen over het uitbetalen van een half jaar gage en het vergelijk met de matrozen in dienst van de WIC zal Lieven waarschijnlijk als soldaat in dienst van de WIC zijn geweest voor een bepaalde periode.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Noten
[1] ZA, toegang 7387, Familie van der Swalme, inv.nr. 5675.

Bij deze context hoort de volgende brief
*HCA 30 1059 I Leintje Frans vrouw van Lieven de Wever Korte Noordstraat Vlissingen 13 januari 1672