Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief:

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsPlantage eigenaar T. Boucher schrijft op 8 december 1664 een brief aan monsieur Sis, koopman te Vlissingen. Boucher geeft de vriendelijke groeten en vertelt vervolgens dat sinds zijn vorige schrijven Pieter Tant vanuit Guadeloupe is gearriveerd.
Diens schip was voor tweederde vol geladen en Boucher wil bij Tant diens schip vol laden. Boucher vertelt dat hij een half oxhoofd en een anker indigo in zal schepen en indien hij enige suiker ontvangt dan zal hij deze ook inschepen, echter daar is hij nog niet zeker van.
Het is de bedoeling dat het vertrek van het schip spoedig is en daarbij geeft Boucher aan dat de suiker die nu geoogst wordt niet goed is; dit schrijft hij monsieur Sis ter advies.
Boucher vertelt dat de handel (in verband met de oorlog) voor Guadeloupe en Martinique verboden is. Daarnaast schrijft Boucher dat zij daarover op St. Christoffel nog niet hebben gehoord, dus ze hopen dat de handel zal continueren. Boucher geeft aan dat het cargazoen van het schip goed wordt verkocht.
In het naschrift na de ondertekening vraagt Boucher of Sis voor de heer Bonhomme een ‘houde ambroise parre’ wil kopen. Vermoedelijk wordt daarmee een ambrosia plant (alsem) bedoeld dat op zandgrond groeit. Daarnaast geeft hij aan dat hij monsieur Sis goed zal doen in de hoop dat als het Sis gelieft de hem met de eerste mogelijkheid een dienst zal bewijzen.
Boucher hoopt dat het goed gaat bij monsieur Sis en wenst dat God hen behoede, waarna Boucher afsluit met een harten groet.

Abraham Sis en T. Boucher(h)
Over plantagehouder T. Boucher(h) is niets bekend, al komt de naam Boucher eind zeventiende eeuw wel in Zeeland voor. Koopman Abraham Sis komt slechts eenmaal in de archivalia voor. Sis maakt als gemachtigde van Charles del Furno op 2 juli 1669 op naam van Willem Jacobsen van Stel de som van £Vls. 5:8:4 (fl. 32,50) over in verband met een rekening afkomstig van Nieuw Walcheren (Tobago).[1] Hieruit kan worden opgemaakt, dat hij behalve op Guadeloupe en St. Christoffel ook op Nieuw Walcheren actief was.

Guadeloupe2Kaart van Guadeloupe, uitgegeven door Jacques N. Bellin (Parijs), kopergravure, ca. 1764

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Het eiland werd in 1627 door Britse en Franse kolonisten geclaimd en verdeelden het eiland in twee gedeelten. Het midden was voor de Engelsen, de buitenzijden van het eiland voor de Fransen. In de jaren 1650 werd het eiland bevolkt door Europeanen uit vooral Nantes, Dublin en Londen naast Amerikaanse indianen, Afrikanen uit Ardra, Elmina en Loango. Omstreeks 1671 woonden op het eiland zo’n 9.500 mensen: 4.219 Europeanen en 5.420 Afrikaanse slaven.[2]
Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[3] Dat gebeurde vooral vanuit Kaap Ster, gelegen in het zuidwesten van het eiland. De volgende citaten zijn afkomstig uit de doctoraalscriptie van Klarenbeek uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[4]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargazoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[5]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[6]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[7]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[8]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[9]

Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] ZA, GIDS 102, Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684, inv.nr. 570.
[2] Marcus Rediker, Titas Chakraborty and Matthias van Rossum (red.), A Global History of Runaways. Workers, Mobility , and Capitalism, 1600-1850 (Oakland (Cal.), 2019) 63, 67.
[3] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[4] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[5] idem, 14.
[6] idem, 18.
[7] idem, 26.
[8] idem, 27.
[9] idem, 17, 45.

Deze context hoor bij de volgende brief:
*HCA 30 1054 Abraham Sis koopman Vlissingen 8 december 1664