Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud
SurinamerivierDe Surinamerivier bij het invallen van de avond, foto: Wikimedia CommonsReinier Warner schrijft op 10 januari 1672 vanuit Turarech in Suriname een brief aan kapitein Pieter Cruis in de Singelstraat in Middelburg. Cruis is zijn vader en de brief is ook aan zijn moeder gericht. Turarech is waarschijnlijk een plantage die in de Britse tijd aan Schotten heeft toebehoord. Warner laat weten dat hij uit de vijf brieven die zijn ouders schreven heeft begrepen dat ze nog in goede gezondheid verkeren. Zijn eigen gezondheid is redelijk te noemen, maar hij voegt daar de weinig geruststellende opmerking aan toe: ‘Men is alhijer den eenen daega gesoent en den handeren daega doodt, want alhijer sterven veel Crijstenen seer sebijt.’ Zo is Joos Bonte gestorven evenals meer bekenden, die volgens Warner opvallend genoeg alle christenen waren. Hij houdt echter vast aan zijn geloof en wil zo snel mogelijk terugkeren naar zijn vrouw en kinderen. Hij heeft hen daarover geschreven en die post is met een Amsterdams schip meegezonden. Zelf hoopte hij met het schip de Poelwijck te volgen, maar die ging eerst naar Essequebo, zodat hij daar niet mee meegegaan is. Hij is nu van plan met het Rotterdamse schip waar Olijslager mee arriveerde mee terug te gaan. Met dat schip ontving hij ook de vijf brieven van zijn ouders. Het schip zal 20 april vertrekken.
In het huis waar hij verbleef is hij goed verzorgd en hij heeft er goed gegeten. Met het schip de Poelwijck heeft hij 26 stuks letterhout en twee cederhouten planken meegestuurd. Hij vraagt hen het hout zo goed mogelijk te verkopen want hij heeft gehoord dat er in Zeeland twaalf gulden voor wordt gegeven (het gewicht vermeldt hij hier echter niet bij), want hij heeft wel 2.200 pond verstuurd. Zelf zal hij twee- tot drieduizend pond suiker meebrengen samen met wat ‘Merane’ olie, dat naar zijn idee twee- tot driehonderd gulden zal opbrengen. Samen met de brief die hij verstuurt stuurt hij ook zout en een cognossement mee. Die zijn geadresseerd aan de koopman Lambrecht Jansen in Vlissingen die bij de lappersbrug woont vlkabij de winkel van Caldersen. Lambrecht Jansen wordt ook op de omslag van de brief, het enveloppe gedeelte, genoemd. Van hem zullen zijn ouders een derde van de opbrengst van het zout ontvangen. Hij meldt zijn ouders dat hij graag een brief aan zijn vrouw en kinderen geschreven zou hebben, maar het papier is bijna niet te krijgen in Suriname. Voor iemand die vrouw en kinderen mist is de rest van zijn brief evenwel nogal op de handel van producten gericht. Hoe dan ook vraagt hij zijn ouders om zijn vrouw en kinderen honderdduizend goede nachten te wensen en hij wenst zijn hele familie een goed nieuwjaar.
In een PS voegt hij hieraan nog toe dat het cognossement vergezeld gaat van twee vaten verf (of kleurstof voor verf?) die driehonderd gulden waard zijn. Op de 10de januari is in Suriname een schip met paarden gearriveerd dat tien dagen na Jan Andriessen is vertrokken. De laatste wordt dan ook elk moment verwacht. Warner is nogal verbaasd dat hij met de juist gearriveerde schipper Soetelinck geen post ontvangen heeft, want die is in slechts acht weken tijd de oceaan overgestoken en Werner heeft al in geen acht maanden een brief ontvangen. Ook stuurt Warner het cognossement van het letterhout mee. Hij vraagt het cederhout op zolder te bewaren totdat hij terug is, dan zal hij bekijken wat hij ermee doet, want het hout heeft hij uit Berbice meegebracht.

Reijnier Warner en Marijn Clarisse
Over het echtpaar Warner-Clarisse zijn geen verdere gegevens bekend. Hun woonadres, het huis de Melckcanne aan het (latere) adres Korte Gortstraat I 342, bestaat thans niet meer. Voor 1940 liep de Korte Gortstraat waar nu een stuk van Plein 1940 is gesitueerd. Een straatje waar veel nijverheid zat.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Bij deze context horen de volgende brieven:
*
HCA 30 1059 I Pijeter Cruis Singelstraat Middelburg 10 januari 1672
*HCA 30 1059 I Marijn Clarisse Korte Gortstraat I 342 in De Melckcanne Middelburg 12 januari 1672