Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwReijnier Warner schrijft zijn vrouw Marijn Clarisse op 12 januari 1672 vanuit Suriname. Hij heeft juist de heer Willem gesproken en een brief van Momfert ontvangen. Daaruit weet hij dat dat hij een fleskelder (fles in een rek) met negen flessen opgestuurd heeft gekregen. Die had hij ontvangen, maar er zaten slechts acht flessen in, net als twee paar schoenen, twee paar kousen, twee slaapmutsen en kersen. De kersen waren bedorven en de twee peperkoeken ook Er is ook nog een vat brandewijn, maar daarvan kent hij de staat nog niet. De heer De Wit heeft hem veel verteld over deze Willem. Warner kan niet overweg met Willem omdat hij veel te lichtzinnig is en bovendien een alcoholist: ‘…hij een groote suiper is.’ Hij zou hem nooit ofte nimmer aanstellen om een plantage op te zetten. En dat terwijl zijn vrouw met Willem samen naar Suriname komen zou. Hij zou dat zeer onverantwoord hebben gevonden met drie kinderen. Als hij thuiskomt zal hij zijn vrouw vertellen over wat hem in Suriname met Willem is voorgevallen. Via Willem heeft hij wel begrepen dat Marijn het huis aan de heer Pagé afbetaald heeft, hetgeen hem goed deed te horen. Reijnier heeft begrepen dat Marijn veel gehuild heeft nadat zij hoorde van het lot dat de gebroeders de Wit in Den Haag overkomen is (beiden werden in opdracht van Willem III vermoord door het Haagse gepeupel). Als Reijnier thuiskomt zal hij de opbrengst van de brandewijn meenemen. Hij verwacht in de zomer van 1673 thuis te zijn. Hij heeft een wisselbrief voor de suiker en brandewijn met het schip de Gecroonde Puit meegegeven. De wisselbrieven van het zout zijn om een derde van het geld te innen bij Lambrecht Jansen in Vlissingen, die bij de Lappenbrug woont. Neeltje weet hoe Marijn daar moet komen.
Hij laat zijn vrouw weten dat het typisch vrouwelijk is om te speculeren over zijn gedrag en merkt ietwat sarcastisch op dat zij heel devote brieven aan hem geschreven heeft, maar merkt hierover op dat ze niet over hem moet roddelen tegen de vrouw van Willem omdat het geen pas heeft vertrouwelijke zaken tussen man en vrouw aan anderen te laten weten.
Marijn weet volgens Reijnier heel goed dat hij twee halve oxhoofden brandewijn heeft meegenomen naar Suriname samen met wat linten ter waarde van 250 gulden. Ook heeft hij 1.700 pond suiker naar huis gezonden en voor 30 tot 36 gulden aan goud, een half oxhoofd limoensap en dertien stuks letterhout en 342 pond ‘merane.’ Hij geeft aan dat hij meer niet kan, tenzij hij spullen zou stelen, maar zijn vrouw verwacht hem kennelijk al thuis met de winst bovenop deze verkochte goederen en daar kan hij niet aan voldoen. Reijnier heeft begrepen dat de heer Claessen op onbedoelde wijze zijn vorige boodschap heeft overgebracht en Marijn benaderd had. Hij is daar niet over te spreken. Het is duidelijk dat er buitenom de reisafstand ook afstand tussen Reijnier en zijn vrouw Marijn is gegroeid.
Niettemin vraagt hij Marijn hun drie kinderen te kussen, want hij is er niet zeker van dat hij terugkeren zal, ook al is hij op dat moment nog gezond.

Reijnier Warner en Marijn Clarisse
Over het echtpaar Warner-Clarisse zijn geen verdere gegevens bekend. Hun woonadres, het huis de Melckcanne aan het (latere) adres Korte Gortstraat I 342, bestaat thans niet meer. Voor 1940 liep de Korte Gortstraat waar nu een stuk van Plein 1940 is gesitueerd. Een straatje waar veel nijverheid zat.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Bij deze context hoort de volgende brief:
*HCA 30 1059 I Marijn Clarisse Korte Gortstraat I 342 in De Melckcanne Middelburg 12 januari 1672