Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud

TE000444-IKaart van Suriname uit 1686, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444Johannis Robberts schrijft op 2 januari 1672 een brief aan huisvrouw Joanna Roelse wonende te Middelburg. Ze is de vrouw van Claes Raes, die kapitein is van het schip de Goude Poorte. In de brief zijn ook twee laadcedullen opgenomen.
Hij geeft in de brief een opsomming van de inhoud van de cognossementen (vrachtbrieven) en rekeningen die hij heeft gestuurd door deze mee te geven aan schipper Cornelis Bastiaensen van het schip Fort Zeelandia. Daarnaast geeft hij ook een opsomming van ladingen die hij met verschillende schepen heeft meegestuurd, dit betreft met name hout en suiker en veronderstelt dat ondertussen wel het één en ander zal zijn aangekomen.
Hij vertelt dat haar man kapitein Claes Raes met zijn schip de Goude Poorte op 21 december 1671 is gearriveerd, als ook kapitein Jan Dijmmesen en dankt God voor zijn genade in dezen. Beide kapiteins alsook het scheepsvolk waren bij aankomst in goede gezondheid, wat zij ook zal lezen in de brieven van haar man. Hij wenst tot slot Joanna Roelse en haar gehele familie een zalig nieuwjaar en eindigt met een blije groet.

Johannis Robberts(en) (Robbers)
Voor informatie over Johannes Robberts zijn we aangewezen op zijn brieven.
Robberts is blijkens de brieven een koopman die in Suriname producten als suiker en letterhout koopt van producenten en verscheept naar afnemers in Zeeland, die betalen in geld of goederen.
Hij is getrouwd met Josina de Laver. Het echtpaar heeft een dochter die Johanna heet. Josina treedt op namens haar man, houdt contact met zakenrelaties en beheert Robbertsens geld. Josina heeft een broer Dirck Jopsen (Dirk Jobsen).[1] In bovenstaande brief van 13 januari 1672 schrijft hij dat zijn eerste jaar (als koopman) een slecht jaar is geweest, waaruit kan worden afgeleid dat hij in 1670 of 1671 in Suriname is aangekomen of actief is geworden.

Claes Raes
Claes Raes (Claeijs Ras) arriveerde op 21 december 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname. Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[2]

Jan Diemensen
Van Jan Diemensen zijn uit database slavevoyages drie reizen bekend: in 1668 met het schip Zeven Gebroeders van Cap Lopez naar Suriname, in 1670 met hetzelfde schip van Loango naar Suriname en in 1672 opnieuw, maar nu van Malembo naar Suriname (nrs. 44277, 44134 resp. 44148), waar hij op 21 december 1671 arriveerde. Jan Diemensen, laatstelijk gewoond hebbende aan de Kinderdijk te Middelburg, werd aldaar begraven op 14 maart 1675.[3]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*Jan Marinus Linde, Surinaamse suikerheren en hun kerk: plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966) passim.
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Noten
[1] TNA, HCA 30 1059 I Josijnna de Laver huisvrouw van Johannis Robberts Middelburg 2 en 9 januari 1672.
[2] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.
[3] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1675.

Bij deze context horen de volgende brieven
*
HCA 30 1059 I Joanna Roelse huisvrouw van kapitein Claes Raes Middelburg 2 januari 1672