Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwOp de oudejaarsdag 1671 schrijft planter Jan van Ruijven aan Jan en Geleijn Lampsins in Vlissingen dat op 15 oktober zijn laatste brief met Daniël Janssen is meegestuurd. Sindsdien zijn op 20 december kapitein Claas Raes en Jan Dimmesen gearriveerd vanuit Angola met slavenschepen waarop in totaal driehonderd slaven zaten. Op 21 december was het schip de Biecorff gearriveerd met schipper Jacob Soetelingh. Van Ruijven stuurt zijn post en goederen mee met Cornelis Bastiaensen op het schip Fort Zeelandia. Bij het cognossement zitten twee halve oxhoofden, twee Surinaamse vaten, zes pijpen en drie brandewijnstukkken suiker, gemerkt LG die samen 9.954 pond wogen. Tevens 25 stuks letterhout gemerkt met LX, die samen 780 pond wogen. Dat vertegenwoordigd een aarde van £ 10.344 (fl. 62.264,-). Een partij letterhout van 24 stukken is verscheept met Bartel Nouters en is gemerkt L.
In een uitgebreid Post Scriptum meldt hij nog dat na het sluiten van de postzak Jan Andriessen nog arriveerde, waarmee hij een brief van de Lampsins van 26 augustus en 16 oktober ontving. De tijd is echter te kort om daar nog op te antwoorden, maar hij zal proberen alle schulden die de Lampsins in Suriname hebben uitstaan af te lossen.

Familie Lampsins

PB000534De Nieuwendijk in Vlissingen omstreeks 1900, met in het midden het Lampsinshuis zichtbaar tussen de bomen, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. PB000534 Jan Lampsins was in 1652 raadslid van de vroedschap van Vlissingen. Hij trad op 14 oktober 1671 op als getuige bij de doop van Conrelis Lampsins. Onduidelijk is of hij hier zelf de vader van was of dat dit een neef betrof.[1] Van Geleijn Lampsins zijn geen gegevens bekend.
Zie ook lemma Lampsins in de Encyclopedie van Zeeland.

Jan van Ruijven
Over de planter Jan van Ruijven wordt uitvoerige informatie verstrekt in een artikel van Tom Weterings, beschikbaar op dbnl.org.[2], waaraan het volgende is ontleend. Hij verhuisde op 3 april 1669 met vrouw, kinderen en zes slaven van Tobago naar Suriname, waar hij al snel een prominente positie innam: zijn naam prijkt regelmatig als getuige of ondertekenaar op verschillende documenten. Zijn vele brieven naar Zeeland getuigen bovendien van een uitgebreide kennissenkring in de Republiek. Later zou hij zelfs deel uitmaken van het bestuur van de kolonie. Van Ruijven vocht een langdurige ruzie uit met Johannes Basseliers, de eerste dominee in Suriname, voornamelijk over het gebruik van diens land. Van Ruijven had een aantal vaste correspondenten in Zeeland, zoals de reders Johan en Pieter Boudaen Courten en Laurens Verpoorten, en de Vlissingse vendumeester De Backer.

Van Van Ruijven zijn ook de volgende brieven afkomstig:
*HCA 30 223 schipper Pieter Heerents Middelburg 17 oktober 1671
*HCA 30 228 Maria Huijgens Middelburg 6 augustus 1672 en contextinfo
*HCA 30 1059 I Gerard Blaese koopman Vlissingen 29 december 1671
*HCA 30 1059 I Pieter Constant kapitein Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Dankerts Veere 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Willem Hodge schipper Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Adriaen van Geel koopman Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Janssen bootsman van Barrevouters Vlissingen 31 december 1671  
*HCA 30 1059 I Jan en Geleyn Lampsins Nieuwendijk 11 Vlissingen 31 december 1671

Claes Raes
Claes Raes (Claeijs Ras) arriveerde op 21 december 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname. Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[3]

Jan Diemensen
Van Jan Diemensen zijn uit database slavevoyages drie reizen bekend: in 1668 met het schip Zeven Gebroeders van Cap Lopez naar Suriname, in 1670 met hetzelfde schip van Loango naar Suriname en in 1672 opnieuw, maar nu van Malembo naar Suriname (nrs. 44277, 44134 resp. 44148), waar hij op 21 december 1671 arriveerde. Jan Diemensen, laatstelijk gewoond hebbende aan de Kinderdijk te Middelburg, werd aldaar begraven op 14 maart 1675.[4]

Jan Andries(s)en
Jan Andriessen, schipper op het schip Aerdenburch, was leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[5]

Jacob Soetelinck
Een Jacob Soetelinck wordt genoemd als lidmaat van de Nederduitsch gereformeerde kerk te Vlissingen in januari 1665 met het adres Vlamingstraat.[6]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Noten
[1] ZA, toegang 7117, inv.nr. 4567, fol. 16; toegang 7475, Jona Willem te Water, Naamlysten van de edele achtbaare regering van Vlissingen, baljuwen, burgemeesters, schepenen, raade, etc.  (S.l., 1767).
[2] Tom Weterings ‘Zeeuws Suriname, 1667-1683’ in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis 30 (2011) 338-355.
[3] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.
[4] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1675.
[5] ZA, toegang 508, Rekenkamer C, inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276r en inv.nr. 1424a, acquitten.
[6] DTBL Vlissingen 23 (NG Lidmatenregister 1654-1672) Register K 483, f. 86.

Bij deze context hoort de volgende brief:
*HCA 30 1059 I Jan en Geleyn Lampsins Nieuwendijk 11 Vlissingen 31 december 1671