Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief:

Netscher - Essequebo1Essequebo, kaart van P.M. Netscher, 1887Abraham Bricx (Brix) schrijft op 22 augustus 1780 uit Essequebo aan Abraham van Kakom in Middelburg n.a.v. de volmacht die Van Kakom en zijn vrouw Barbera Snijdewind bij notariële akte van 17 augustus 1778 hebben  gegeven aan Barend Land en hem, Brix, waarbij een eerdere volmacht aan Maarten Geelhoed wordt ingetrokken en zij beiden tezamen worden gemachtigd de zaken van Van Kakom in Essequebo en Demerary te behartigen. Brix schrijft dat hij zijn medegemachtigde Land eenmaal heeft gesproken, die daarna de kolonie heeft verlaten, en dat hij niets voor Van Kakom heeft kunnen doen omdat hij alleen niet bevoegd is. Hij stuurt de volmacht terug.
Hij adviseert Van Kakom in voorkomend geval niet twee personen tezamen maar één te machtigen. Ook is hij bereid alsnog als gemachtigde voor Van Kakom te werken als deze hem een nieuwe volmacht stuurt, zij het alleen in Essequebo, want zijn drukke bezigheden als klerk beletten hem naar Demerary te reizen.
Hij is verbaasd te vernemen dat Geelhoed aan Van Kakom heeft laten weten dat hij alle papieren aan hem, Brix, heeft overhandigd, wat niet het geval is, want hij heeft hem nooit daarom gevraagd.

Abraham Brix
Over hem is geen informatie beschikbaar behalve dat in de notariële akte wordt vermeld dat hij als eerste klerk werkzaam was op Fort Zeelandia in Essequebo.

Abraham van Kakom
Een Abraham van Kakom, geboren 14 april 1740, wordt vermeld als inwoner van Middelburg en handelaar.[1] Blijkens overlijdensakte is op 22 maart 1814 in Middelburg op 74-jarige leeftijd overleden Abraham van Kakom, geboortig van Veere.[2]

Essequebo

Essequebo RP-F-2001-7-404-81Knooppunt van de Essequebo en Mazaruni rivieren in Guyana, foto albuminedruk, ca. 1856, Rijksmuseum Amsterdam, RP-F-2001-7-404-8,1.Al aan het einde van de 16de eeuw waren er, in hoofdzaak Zeeuwse, nederzettingen aan de Essequebo. Het was in 1616 dat enige expedities naar de Guyana's werden uitgerust. Met één van deze expedities kwam in Essequebo een vertegenwoordiger van de Zeeuwse kooplieden Jan de Moor en Willem Courten, aan. Aert Adriaensz. Van Groenewegen zou de oude vestiging aan de Essequebo nieuw leven inblazen, de Nederlandse handel in de Guyana’s tot ver in het binnenland uitbreiden en vriendschap sluiten met de inheemse bevolking. De Kamer Zeeland van de WIC stelde in 1624 een commandeur aan voor Essequebo en in volgende jaren ook eigen factors voor de handel. Essequibo was voor de West-Indische Compagnie geen succes en men wilde in 1632 de kolonie opgeven; de Zeeuwse Kamer echter verzette zich en beschouwde sindsdien de nederzetting als haar eigen domein. Haar vertegenwoordiger breidde de invloedssfeer naar het westen in de richting van de Orinoco uit; de vestiging aan de Pomeroon werd van belang en meer nog die aan de Amacura. De Kamer Zeeland ontwierp in 1656 een plan tot kolonisatie in West-Guyana en de bewindhebbers sloten daartoe een overeenkomst met de steden Middelburg, Vlissingen en Veere. De nieuwe kolonie kreeg de naam 'Nova Zelandia' en in 1661 werd door de Staten-Generaal commissie verleend aan een door de Kamer Zeeland aanbevolen commandeur. Tijdens de Tweede Engelse oorlog werd het gebied veroverd door de Engelsen. Bij de vrede bleef Nova Zelandia echter aan Nederland. De drie Zeeuwse steden trokken zich in 1669 uit het beheer terug, dat door de Staten aan de Kamer Zeeland werd opgedragen. Gedurende de 18de eeuw groeide de Engelse invloed in de kolonie. Tijdens de Vierde Engelse oorlog werd de vestiging voor de tweede maal door de Engelsen bezet. Na de Franse tijd werd de kolonie door de Engelsen niet meer teruggegeven.[3]

Alleen ingezetenen van Zeeland hadden op basis van de overdracht uit 1670 het recht op Essequebo en Demerary te handelen. Willem V blokkeerde dat besluit met een uitspraak die vanaf 1 januari 1771 inging. Wel had Zeeland het recht eerst 16 schepen uit te reden en schepen moesten ook vanuit Zeeland uitvaren en er hun retourlading lossen. Dat reglement werd echter nog dusdanig aangepast dat ook vanuit andere kamers schepen uitgereed konden worden.
Hierop staken de Middelburgse kooplieden de koppen bij elkaar om een eigen compagnie te beginnen. 185 kooplieden tekenden in voor een bedrag van 320.000 gulden en daarnaast deden ook de participanten Johan Adriaan van de Perre de Nieuwerve (vertegenwoordiger van de Eerste Edele, voor 15.000 gulden), de MCC en de lijnbanen Fortuyn en Swarte Kabel en de stadsregering (voor 24.000 gulden). De directie van de Sociëteit ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren werd door vijf man geleid. De directeuren genoten een vergoeding en een percentage van het uitgekeerde dividend. Cornelis van den Helm Boddaert werd president. Vergaderingen werden in het huis van de aangestelde boekhouder gehouden. Een andere participant was Daniël Radermacher. Voor maart 1771 moest de helft van het inlegkapitaal aanwezig zijn en dat lukte. De doelstelling van de sociëteit was om schepen naar Essequebo te equiperen, daarmee was de SNER een rederij die uitsluitend goederen vervoerde. In de eerste twee jaar werden meteen zes schepen aangekocht: de ''Phoenix, Planterslust, Vreede, Eensgezindheid, Middelburgs Hoop'' en ''Westhove''. Het fregat ''Essquebo Societeit'' stond op stapel en liep nog in 1772 van stapel van de Middelburgse scheepshelling. De schepen werden bij de Middelburgse Assurantie Compagnie verzekerd, maar de vervoerde goederen werden wel bij Amsterdamse en Rotterdamse verzekeraars ondergebracht. In 1778 was de premie voor een reis nog 3%. Bedrijven die vanuit Middelburg bevrachten waren onder meer de handelshuizen van Steven Schorer, De Bruijn & Smit, Van der Perre & Mijndert en Spoors & Sprengers, waarvan sommige ook eigen schepen hadden. Tussen 1771 en 1789 werden in totaal 360 reizen naar de koloniën ondernomen, waarvan de Zeeuwen er 152 voor hun rekening namen en Amsterdam 189. De eerste twee boekjaren werd 3% dividenduitkering uitgekeerd en bleef nog 4.500 gulden in kas. Daarna werd tot 1778 jaarlijks verlies geleden. Pas na 1779 werd weer winst gedraaid.[1]

Bij de val van de kolonie op 3 februari 1781 werden in totaal 23 schepen buitgenomen waarvan vier Zeeuwse: de ''Eensgezindheid'' (kapitein Andries Christiaan Doutz) geladen met meel; de ''Jonge Juffrouw Margaretha'' (kapitein Cornelis van Kakum) geladen met suiker, koffie en katoen; de ''Middelburgsche Hoop'' (kapitein Hans Theudels) geladen met suiker, koffie en katoen en de ''Vryheid'' (kapitein Peterse) geladen met suiker, koffie en katoen. Hierna kwam het financieel niet meer goed met de SNER. In 1788 werd besloten tot liquidatie, waartoe Johan Valentijn Sprenger werd aangesteld als curator. Met de verkoop van schepen werd de schuld ingelost zodat de organisatie nog enige tijd bleef bestaan.[2] Kapiteins die voor de SNER hebben gevaren waren: Wrister Pieterse Nap, Stoffel Different, Maarten van Lou, Barend Land, Frans Hansen, Cornelis Medendorp, Jan Clisser, Hans Theudels, Hendrik Medendorp, Rocus van Swijndregt, Andries Christiaan Doutz, Pieter Willem Prins, Pieter Harmsz., Rocus Boom en Barend Goverts.[3]

Literatuur
*Henk den Heijer  Nederlands slavernijverleden: Historische inzichten en het debat nu (Zutphen, 2021).
*Rudolf Paesie Sociëteit van Essequebo: op- en ondergang van een coöperatieve scheepvaartonderneming, 1771-1788 (Vlissingen, 2017).

Noten
[1] ZA, 5 Prefectuur van het Departement der Monden van de Schelde (Département des Bouches de l'Escaut), 1810-1814 inv. nr. 58 volgnr. 3594.
[2] ZA, 25 Burgerlijke Stand Zeeland (1796) 1811-1980, (1796) 1811-1980 inv. nr. MDB-O1814 aktenr. 165.
[3] Bron: R. Huybrecht lemma Essequebo in: Encyclopedie van Zeeland (Middelburg, 1982-1984). 
[4] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 300-304.
[5] Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken 16/II (1781) 1086-1087 en Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 308-309.
[6] Ruud Paesie, ‘De Societeyt ter Navigatie op Essequebo en annexe Rivieren,’ 311-312.

Deze context info hoort bij de volgende brief:
*HCA 30 340 Abraham van Kakom Middelburg 17 augustus 1779 – 22 augustus 1780