Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

FO010595Lange Giststraat (rechts) in Middelburg, woonadres van Geertruit Douw, foto omstreeks 1901, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 10595Gerard Douw schrijft op 9 december 1664 uit St. Christoffel aan zijn zus Geertruit Douw in de Giststraat in Middelburg en bevestigt de ontvangst van haar brief van 6 september en van goederen, waarvoor hij bedankt.
Met deze brief stuurt hij twee balen katoen van samen 287 pond met verzoek die voor hem te verkopen. Een beloofd half okshoofd suiker komt per volgende gelegenheid.
Van de opbrengst van de katoen mag zijn zuster twaalf rijksdaalders voor zichzelf behouden.
Namens zijn vrouw verzoekt hij een zekere hoeveelheid linnen te sturen.
Hij kijkt uit naar de komst van haar man, Jacobus de Rijcke, die met koopwaar naar St. Christoffel zal komen.
Met kapitein Jan Mijer stuurt hij een vaatje sinasappels, deels voor haar en deels voor broer Scheffens bestemd en eventueel voor zijn zus Copijn. Hij verklaart alvast de smaak als ‘heel soet’ en zegt er verder over ‘sij sullen raer weesen’, want kennelijk kende zijn zus of haar broer deze vruchten nog niet.
Tot slot vraagt hij zijn zus twee rijksdaalders te geven aan Johan Douw, die mogelijk een jongere broer van hen beiden is.

Gerard Douw en familie
Voor informatie over Gerard Douw zijn we aangewezen op zijn brieven in het TNA-corpus, die zijn gedateerd 1 en 9 december, tweemaal 8 december en 12 november - 9 december 1664.
*HCA 30 1054 Pieter Pedeceur koopman Middelburg 8 december 1664
*HCA 30 1054 ds. Abraham Coppijn Zuiddorpe 8 december 1664
*HCA 30 1054 Gilles van Rijckegem koopman Middelburg (12 november - 9 december 1664)
Douw is getrouwd en heeft een dochter Sara (ook Zara), geboren op 23 of 25 augustus 1664 op St. Christoffel. Hij heeft een zus, Cristina Bekaerts, in Middelburg. Een zwager, Abraham Coppijn († 1667 of 1668), sinds 1649 predikant in Zuiddorpe en Moerspuifort,[1] is getrouwd met een zus van Gerard Douw.
Uit de onderhavige brief van 9 december blijkt dat hij ook een zus Gerteruit Douw heeft, getrouwd met de koopman Jacobus de Rijcke.
In de brief is ook sprake van een Johan Douw, mogelijk een jongere broer van Gerard, die hem een zakcentje van twee rijksdaalders toebedeelt. Hij was kennelijk nog jong.
Een Johannes Hermansen Dou(w) werd in 1664 toegelaten tot klas IV van de Latijnse school in Middelburg.[2] Kinderen bezochten de Latijnse school vanaf de leeftijd van acht à negen jaar. Er waren in de Latijnse school van Middelburg vier jaarklassen, klas IV, de quarta, was de eerste klas. Leerlingen van de Latijnse school waren afkomstig uit de adel, de geleerde stand en de gegoede burgerij, waaronder kooplieden.[3] De familie van Johan Douw telde twee kooplieden en een predikant.
Het is goed mogelijk dat de Johan Douw uit de brief en de Johan Hermansen Dou(w) van de Latijnse school identiek zijn.

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel

Caap Ster St ChristoffelZicht op Caap Ster op St. Christoffel, het huidige St. Kitts, heden ten dage, bron: Google MapsSt. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[4] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren’. [5]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[6]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren’.[7]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt’.[8]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[9]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[10]

Literatuur

*J.R. Bruijn, The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum, 2006).
*A. Doedens, Liek Mulder, Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] ZA, 164 Verzameling Genealogische Afschriften, 1600-2017, inv. nr. 962 W.C.M. de Regt, Naamlijst der Predikanten van Zeeland, 444.
[2] J.G. Vogler, De leerlingen van het Middelburgsch gymnasium van 1629 tot 1905 (Middelburg, 1906) 22.
[3] Jan Bloemendal Spiegel van het dagelijks leven? Latijnse school en toneel in de noordelijke Nederlanden in de zestiende en de zeventiende eeuw (Hilversum, 2003) 20.
[4] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[5 Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen’, 11.
[6] idem, 14.
[7] idem, 18.
[8] idem, 26.
[9] idem, 27.
[10] idem, 17, 45.

Bij deze brief hoort de volgende context
*HCA 30 1054 Gerteruit Douw vrouw van Jaecobus de Rijcke Giststraat Middelburg 9 december 1664