Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

TE000444-IKaart van Suriname uit 1686, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444Jan van Ruijven schrijft op 31 december 1671 Cornelis Dankerts in Veere aan vanuit Suriname. Hij geeft aan dat zijn laatste brief met Jacob Pick is verstuurd. Sindsdien is op de rede Jacob Soeteling met de Biekorf gearriveerd op 22 december. Hij had echter geen post van Dankerts bij, waardoor Van Ruijven ook weinig schrijven kan. Met schipper Bastiaensen zal hij de schuld van Leendert Blaasse retourneren vergezeld van vier Surinaamse oxhoofden en vier Franse oxhoofden suiker gemerkt CD. Tevens gaan er zes kleine brandewijnstukken mee die per abuis met WB zijn gemerkt. De vracht weegt 8.196 pond.
De onenigheid met dominee Lamps duurt voort. Zodra hij van Dankerts hoort hoe deze juridisch aangepakt moet worden zal Van Ruijven actie ondernemen.
In het Post Scriptum blijkt dat met schipper Soeteling een brief van Daniël Thijssen Janssen voor Van Ruijven is aangekomen. Daarin wordt de kwestie met Blaasse en Lamps aangestipt waarover volgens hem met schipper Jan Andriessen post zou volgen. Die was echter op 2 januari gearriveerd, maar in de post bleek geen brief van Dankerts te zitten. Ondertussen is Lemps bij hem gekomen als procuratiehouder van Cornelis Ceuvelaar met de opdracht om de bibliotheek van Blaasse in beslag te nemen. Van Ruijven heeft hem toen gezegd dat hij niet alles op kon eisen omdat de procuratie eveneens door Dankerts en Daniël Thijssen Janssen was ondertekend en hij daardoor juist aanspraak kon maken op het grootste deel van de boedel van Blaasse. De tijd is te kort er uitgebreid op in te gaan, dus daarom sluit Van Ruijven af. Hij zal in een volgende brief op de kwestie terugkomen.

Jan van Ruijven
Over de planter Jan van Ruijven wordt uitvoeringe informatie verstrekt in een artikel van Tom Weterings, beschikbaar op dbnl.org.[1], waaraan het volgende is ontleend. Hij verhuisde op 3 april 1669 met vrouw, kinderen en zes slaven van Tobago naar Suriname, waar hij al snel een prominente positie innam: zijn naam prijkt regelmatig als getuige of ondertekenaar op verschillende documenten. Zijn vele brieven naar Zeeland getuigen bovendien van een uitgebreide kennissenkring in de Republiek. Later zou hij zelfs deel uitmaken van het bestuur van de kolonie. Van Ruijven vocht een langdurige ruzie uit met Johannes Basseliers, de eerste dominee in Suriname, voornamelijk over het gebruik van diens land. Van Ruijven had een aantal vaste correspondenten in Zeeland, zoals de reders Johan en Pieter Boudaen Courten en Laurens Verpoorten, en de Vlissingse vendumeester De Backer.

Van Van Ruijven zijn ook de volgende brieven afkomstig:
*HCA 30 223 schipper Pieter Heerents Middelburg 17 oktober 1671
*HCA 30 228 Maria Huijgens Middelburg 6 augustus 1672 en contextinfo
*HCA 30 1059 I Gerard Blaese koopman Vlissingen 29 december 1671
*HCA 30 1059 I Pieter Constant kapitein Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Dankerts Veere 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Willem Hodge schipper Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Adriaen van Geel koopman Vlissingen 31 december 1671
*HCA 30 1059 I Cornelis Janssen bootsman van Barrevouters Vlissingen 31 december 1671  

Cornelis Dankerts
Binnen Veere komen in de laatste helft van de 17de eeuw meerdere mensen voor die Cornelis Dan(c) k(a)erts heten en lid zijn van de Nederduitsch-gereformeerde kerk. Van geen van hen kon echter worden vastgesteld of het de geadresseerde van deze brief betrof.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.

Noten
[1] Tom Weterings ‘Zeeuws Suriname, 1667-1683’ in: OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis 30 (2011) 338-355.

Bij deze context hoort de volgende brief:

*HCA 30 1059 I Cornelis Dankerts Veere 31 december 1671