Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwSuriname, 8 januari 1672
Abel Thisso heeft het bijbehorend adres erbij gepakt, om een brief terug te schrijven aan Gaspart Engelsen, raadsheer van de Staten van Zeeland te Middelburg. Hij laat weten, dat hij en zijn gezelschap op 22 december 1671, zijn gearriveerd bij de Surinamerivier. Zij hebben alles in goede staat aangetroffen. Wel heeft hij gehoord dat de heer Bolle, secretaris van Suriname, en enkele andere mensen gestorven zijn. Wat betreft een vesting die hij schouwt, deelt hij mee dat hiervan zowel de binnenste fundering als die van de omliggende oevers en opslagplaatsen ondeugdelijk zijn. Het belangrijkste dat mankeert, is de aanvoer van vers water. Rondom de vesting zijn musketiers hard nodig, want bosschage van bomen en struiken ontbreekt. Dit vindt Thisso vreemd: in Europa en Afrika heeft hij gezien dat er rondom een vesting bomen en struikgewas staan als camouflage, maar hij heeft niets te zeggen en kan slechts zijn militaire plicht vervullen. Hij verontschuldigt zich bij Engelsen dat hij diens woning nog niet heeft bezichtigd. De oorzaak hiervan was dat zijn commandeur (dat was Versterre) een afspraak had bij het gerechtshof in Torarica. Toch heeft hij de eer gehad, de commandeur te spreken, die hem vertelde dat het nu heel goed gaat met het huis, maar dat de commandeur van plan is te vertrekken. Het zou goed zijn als hij bleef, want de man blijkt goed en eerlijk te zijn, zoals Abel Thisso heeft gehoord. Het vat dat Gaspart heeft gestuurd aan de commandeur is goed bevonden, tijdens diens zakenreis. Abel excuseert zich en vraagt vergeving voor zijn afwezigheid tijdens het afscheid van Gaspart. De reden daarvoor was, dat hij zich onwel voelde.

Thisso rechtvaardigt zich tegenover Gaspart voor ‘de misdaad’ die hij heeft gepleegd, volgens de heer Lampsins, namelijk dat hij jurylid was. Mocht dat zo zijn, dan verontschuldigt hij zich daarvoor en beroept zich op God die alles weet, zoals ook hoe de heer Lampsins omging met zijn mensen en de inwoners van Tobago door te rebelleren tegen de Heren der Staten van Zeeland en hun commissie. Thisso heeft deze rebellie zelf moeten ondergaan voor zijn vertrek uit Tobago. Met zijn orders van de Heren der Staten van Zeeland op zak, werd hij aangehouden door werknemers van de heer Lampsins en een enkele buurtbewoner, die hem allerlei bevelen opdrongen uit naam van de heer Lampsins. Thisso zei dat de naam Lampsins hem onbekend was, maar dat hij niemand erkende behalve de Heren der Staten van Zeeland, waarop ze hem zoveel geld ontfutselden als ze zelf verbrassen konden. Hij kon na dit voorval niets naar Tobago sturen, om zijn vrouw te laten overkomen, omdat de schepen te duur waren. Claes Raes had hem gevraagd om achtduizend pond suiker en die verdient Thisso nog in geen twee jaar, dus moet hij geduld hebben.

FO113132Vertrekken van de Staten van Zeeland in de Abdij te Middelburg, april 2008, foto: J. Francke, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 113132Verder heeft Thisso niets te schrijven, behalve dat hij zich aanbeveelt in de genade van Gaspart, waarbij hij de gelegenheid te baat neemt, te solliciteren naar de baan van de op vertrek staande heer, luitenant De Huijbert. Met een ander baantje gaat hij ook graag akkoord, als hij tenmínste maar luitenant kan zijn, want men dacht al dat hij op de troepen vooruitliep ten opzichte van luitenant De Huijbert. Maar Thisso schijnt op de hoogte te zijn, dat zoiets niet de gewoonte is in militaire kring en met ’n knipoog naar de rangen lijkt hij te zeggen: ‘Ik weet mijn plaats.’ Met vriendelijke, hoffelijke wensen besluit hij zijn brief.

Abel Thisso
Eigenlijk Tyssot. Volgens Lettres choisies écrites depuis sa jeunesse jusqu’à un âge fort avancé à différentes personnes et sur toutes de sujets van mr. Simon Tyssot de Patot (La Haye 1727) was hij een achterneef van die schrijver (zie over deze: Nieuw Theol. Tijdschr. (1916) blz. 1 en Revue du XVIIIe siècle (okt. 1916), beide artikelen van dr. J.C. van Slee). Hij was vaandrig in dienst van de Staten van Zeeland, toen hij in 1668 door deze met soldaten en kolonisten naar Tobago werd gezonden, waar hij in april als ‘commandeur’ in functie trad. Ongetwijfeld was hij Fransman, die over Nederlanders als ‘flamands’ schreef en onze taal niet kende, in elk geval niet kon schrijven. Zijn beheer op Tobago liet, door gemis aan tact tegenover burgers, militairen en Indianen alles te wensen over. Dit belette niet dat hij, na het verlies van Tobago in december 1671, naar Suriname werd gezonden om als luitenant, commandant van het garnizoen, onder luitenant-gouverneur P. Versterre dienst te doen. Na diens overlijden is hij in april 1677 als luitenant-gouverneur opgetreden en de opstanden, die op Tobago aan de orde van de dag waren geweest, zijn onder zijn bewind ook in Suriname begonnen. Men kan wel zeggen dat de treurige toestand waarin eind december 1678 Heinsius de kolonie vond, aan Thisso's gebrek aan beleid is te wijten geweest. Hij schijnt met de schepen die de nieuwe gouverneur brachten, naar de Republiek te zijn teruggekeerd, althans na de plechtige overgave, waarbij de drie commissiebrieven (van de stadhouder, de Staten-Generaal en de Staten van Zeeland) werden voorgelezen, eerst aan de burgers en daarna aan de bezetting in het fort, hoort men verder niets van hem en kapitein Pleyster, die met Heinsius was uitgekomen, trad in zijn plaats op.[1]
De Staten van Zeeland  kenden Thisso bij ordonnantie van 2 juli 1671 achterstallig traktement toe over de periode 11 juni 1667 tot 30 mei 1671.[2]

Familie Lampsins
De familie Lampsins was een steenrijke redersfamilie uit Vlissingen (woonachtig in het huidige Maritiem MuZEEum). Vanaf 1654 gingen zij de kolonie Tobago (Nieuw Walcheren) bevolken met planters, nadat ze dit eiland tot privébezit hadden gemaakt.

Pieter Versterre
Pieter Versterre (Vlissingen, eerste helft v. 17e eeuw - Paramaribo, 22 maart 1677) was een Nederlands militair. Hij was vermoedelijk de zoon van Samuel Claes Versterre, boekhandelaar en stadsdrukker in Vlissingen. Pieter ging het leger in en vertrok in 1667 als vaandrig in het leger van de Staten van Zeeland naar Suriname dat in dat jaar door Abraham Crijnssen op de Engelsen veroverd was. In Suriname werd Versterre bevorderd tot commandeur van de troepen, eerst onder Crijnssen en daarna onder diens opvolger, Philip Julius Lichtenberg. Na het vertrek in 1671 van Lichtenberg werd Versterre aangesteld tot gouverneur ad interim.
In 1672 brak er weer oorlog met Engeland uit. Suriname werd door Engelse schepen afgesneden van de Republiek en het geld en voedsel raakten op. In 1673 werd de blokkade doorbroken door Cornelis Evertsen. Bij de Vrede van Westminster werd bepaald dat de Engelsen ongestraft de kolonie mochten verlaten. Hierdoor nam het aantal plantages sterk af. Versterre raakte, door zijn belangen in plantage Courcabo in conflict met de Engelse mede-eigenaar Jeronimo Clifford. De uittocht van plantage-eigenaren werd nog groter nadat de Staten van Zeeland de zondagsrust instelden. Hierdoor vertrokken ook veel Joodse plantage-eigenaren. Door het verlenen van gunsten en het uitvaardigen van verbodsbepalingen probeerde Versterrre de voortdurende emigratie van Engelsen en Joden tegen te gaan. Desondanks vertrokken vele planters naar Engels gebied, vooral door toedoen van gouverneur William Willoughby van Barbados; broer van Francis Willoughby, de eerste kolonisator van Suriname. De uittocht werd zo groot dat Versterre het vertrek van de Joden verbood met het excuus dat zij geen Engelsen waren.
Als gouverneur ondervond hij veel tegenwerking van de plantage-eigenaren nadat de Staten van Zeeland hem hadden opgedragen meer belasting te innen. Door het verblijf in de tropen nam de gezondheid van Versterre af en hij overleed in 1677 na zes jaar lang waarnemend gouverneur te zijn geweest. Zijn opvolger werd Abel Thisso, toen Raad van Politie. Na zijn dood stelde Nicolaas Combe een lijst op van achterstallige vorderingen. Volgens deze lijst had Versterre op grote schaal gezwendeld. In totaal had hij bij zijn overlijden een schuld aan het land van 345.171 pond suiker, vergelijkbaar met de waarde van twaalf goede plantages. Zo was hij eigenaar van de plantages Courcabo en Imotapi, maar had hij daarover nooit belasting betaald.[3]

Claes Raes
Claes Raes (Claeijs Ras) arriveerde op 21 december 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname. Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[4]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*M. van Groesen, ‘Barent Jansz. en de familie De Bry. Twee visies op de eerste Hollandse expeditie ‘om de West’ rond 1600’, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 29-48.

Noten
[1] F.E. Mulert in: Herman Daniël Benjamins en Joh. F. Snelleman (red.) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (Den Haag/Leiden: Martinus Nijhoff, 1914-1917).
[2] ‘Aen Abel Thisso als vendrich de somme van eenhonderttsestich ponden ses schel[lingen] negen gr[oo]t[en] Vl[aem]s over reste en voldoeninghe van XXXIIII heeren maenden van XX dagen tractement van den 11 junij 1667 tot den 30 meij 1671 bij ordonn[antie] van den 2e julij 1671 met bek. hier overgedient. Dus 160 £ 6 s. 9 gr. Vl[aem]s’. Bron: ZA, GIDS 102 Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 845 Aan Abel Thisso, vaandrig/commandeur op Tobago, later in Suriname, het restant van 34 heeremaanden van twintig dagen traktement volgens ordonnantie van 2 juli 1671.
[3] Benjamins, H.D. en J.F. Snelleman a.w. 713-714; Dikland, F. Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667-1683 (S.l., 2003); Dikland, F., Hest, C. van et al.  Surinaamse architectuurdocumentatie (Imotapi, 2011); Kesler, C.K. ‘Duistere bladzijden uit de geschiedenis van Suriname’, in: De West-Indische Gids 1/nr. 1 (1930) 113–141; Oudschans Dentz, F. ‘Eenige bladzijden uit het leven der commandeurs van Suriname’, in: De West-Indische Gids 24/nr.1 (1942) 161-180; Oudschans Dentz, F. ‘De kolonisatie van Guyana’, in: De West-Indische Gids, 25/nr. 1 (1943) 248–254; Wolbers, J. Geschiedenis van Suriname (Amsterdam: De Hoogh, 1861. Fotomechanische herdruk Amsterdam: Emmering, 1970) 106-107.
[4] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.

Bij deze context hoort de volgende brief:
*
HCA 30 1059 I Gasparus Englis Conselliers Middelburg 8 januari 1672 FRA