Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

RP P 1920 2671AZeeslag tijdens de Tweede Engelse Oorlog, prent Wenceslaus Hollar, 1666, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1920-2671(A)Cornelis P. de Graef schrijft op 8 december 1664 uit Sint Christoffel aan Joost van Breen in Middelburg en presenteert de rekening van een zending suiker ter waarde van £ Vls. 1.445 (8.670 gulden).
Bij de brief voegt hij een cheque van ƒ 400, bestemd voor zijn zuster Christianna de Connyncxs, te betalen door Jan en Charles Willems.
Hij kijkt uit naar de komst van schipper Jan Andriessen, want hij is benieuwd of het tot een oorlog met Engeland is gekomen.
Over de briefschrijver De Graef zijn geen bijzonderheden gevonden.

Joost van Breen
Een Joos van Breen wordt tweemaal vermeld als ijker en meter der schepen, varende van Zeeland naar Suriname op de Wilde Kust, namelijk met datum 16 juni 1657 en 25 juli 1676. Hij volgde in dat ambt Jan Janssen Rouloff op.[1] Een Joos van Breen werd in januari 1679 begraven in de Koorkerk te Middelburg.[2]

Jan Andriessen
Jan Andriessen was schipper op het fluitschip Aerdenburgh, gehuurd van de Middelburgse koopman Laurens Willemsen Verpoorten.[3] Andriessen was in 1665 actief als kaapvaarder in het Caribisch gebied.[4] In december 1669 vertrok Andriessen met de Aerdenburgh naar Suriname met, behalve soldaten en passagiers, een lading vlees, spek, brandewijn, vaatwerk en zout, waarvoor de Staten van Zeeland de reder ruim 325 pond Vlaams uitbetaalden.[5]

Sint Christoffel
Sint Christoffel heet tegenwoordig Saint Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[6] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[7]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[8]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[9]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[10]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[11]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[12]

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

Literatuur
*Nettie Schwartz, Emigranten of passanten? Met het fluitschip Aerdenburgh in 1671 naer het ‘aerts paradijs’ Suriname. Masterscriptie geschiedenis Universiteit van Amsterdam (Amsterdam, 2012)
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses (Utrecht, 2006).

Noten
[1] ZA, 2 Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799)  inv. nr. 1669 folio 177 scannummer 187 resp. inv. nr. 1670 folio 142 scannummer 145.
[2] ZA, 511 Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808)  inv. nr. 59351. Genealogische Afschriften 437.
[3] Nettie Schwartz ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’ in: Archief (2012) 108.
[4] Idem, 109.
[5] Ibidem en ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 1340 fol. 1.
[6] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37, aldaar p. 23.
[7] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[8] idem, 14.
[9] idem, 18.
[10] idem, 26.
[11] idem, 27.
[12] idem, 17, 45.

Bij deze context hoort de volgende brief
*HCA 30 1054 Joost van Breen koopman Middelburg 8 december 1664