Inhoud brief
Plattegrond van Fort Zeelandia in Suriname, ca. 1710, tekeningen en prenten, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. 62567Dit poststuk, geadresseerd aan Geleijn Blonckebijle in Vlissingen, bestaat uit drie delen: een opdracht van Gecommitteerde Raden van Zeeland, ondertekend door secretaris Justus de Huijbert, en twee verklaringen van Pieter Versterre, waarnemend gouverneur van Suriname.
Het door Justus de Huijbert namens Gecommitteerde Raden ondertekende stuk van 27 oktober 1671 behelst de opdracht aan Jacob Soetelinck om vaandrig Abel Thisso en zijn schoonzoon Gideon Maurice naar Suriname te vervoeren voor vijf Pond Vlaams (dertig gulden).
De eerste verklaring van Pieter Versterre, gedateerd 31 december 1671, bevestigt de aankomst van Abel Thisso en Gideon Maurice op 24 december 1671. Dit document heeft Blonckebijle nodig om van Gecommitteerde Raden betaling van de vervoerskosten van Thisso te krijgen.
De tweede verklaring, gedateerd 11 januari 1672, bevestigt de aankomst van Jacob Soetelinck op 23 december 1671 met 32 personen, waaronder de vaandrig en zijn schoonzoon en elf soldaten.
Jacob Soetelinck
Jacob Soetelink, schipper op het schip De Biekorff, is blijkens de brief getrouwd met Tanne(c)ken Tanghe, het echtpaar heeft een zoon Pieter. Een Jacob Soetelinck, ongehuwd, wonende in de Vlamingstrraat te Vlissingen, deed aldaar in januari 1665 belijdenis in de de Nederduitsch-gereformeerde kerk.[1]
Geleijn Blonckebeijle
Blonckebeijle is koopman en boekhouder van Soetelinck. De volgende rekening gericht aan Geleijn Blonckebeijle bevindt zich in de archieven van Rekenkamer C van het Zeeuws Archief: Aan Geleijn Blonckebijle, koopman te Vlissingen, boekhouder van De Biekorff van schipper Jacob Soetelinck en van het schip Fort Zeelandia, voor transport van vivres en ammunitie en voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 17 december 1672.[2] Vermoedelijk bezat Blonckebeijle een buskruitmolen in Vlissingen. In 1690 leverde hij een partij van 8.000 pond buskruit ‘van de beste proeve’ voor 35 gulden per honderd pond aan de Admiraliteit van Zeeland.[3]
Pieter Versterre
Pieter Versterre (Vlissingen, eerste helft 17de eeuw - Paramaribo, 22 maart 1677) was een Nederlands militair. Hij was vermoedelijk de zoon van Samuel Claes Versterre, boekhandelaar en stadsdrukker in Vlissingen. Pieter ging het leger in en vertrok in 1667 als vaandrig in het leger van de Staten van Zeeland naar Suriname dat in dat jaar door Abraham Crijnssen op de Engelsen veroverd was. In Suriname werd Versterre bevorderd tot commandeur van de troepen, eerst onder Crijnssen en daarna onder diens opvolger, Philip Julius Lichtenberg. Na het vertrek in 1671 van Lichtenberg werd Versterre aangesteld tot gouverneur ad interim.
In 1672 brak er weer oorlog met Engeland uit. Suriname werd door Engelse schepen afgesneden van de Republiek en het geld en voedsel raakten op. In 1673 werd de blokkade doorbroken door Cornelis Evertsen. Bij de Vrede van Westminster werd bepaald dat de Engelsen ongestraft de kolonie mochten verlaten. Hierdoor nam het aantal plantages sterk af. Versterre raakte, door zijn belangen in plantage Courcabo in conflict met de Engelse mede-eigenaar Jeronimo Clifford. De uittocht van plantage-eigenaren werd nog groter nadat de Staten van Zeeland de zondagsrust instelden. Hierdoor vertrokken ook veel Joodse plantage-eigenaren. Door het verlenen van gunsten en het uitvaardigen van verbodsbepalingen probeerde Versterrre de voortdurende emigratie van Engelsen en Joden tegen te gaan. Desondanks vertrokken vele planters naar Engels gebied, vooral door toedoen van gouverneur William Willoughby van Barbados; broer van Francis Willoughby, de eerste kolonisator van Suriname. De uittocht werd zo groot dat Versterre het vertrek van de Joden verbood met het excuus dat zij geen Engelsen waren.
Als gouverneur ondervond hij veel tegenwerking van de plantage-eigenaren nadat de Staten van Zeeland hem hadden opgedragen meer belasting te innen. Door het verblijf in de tropen nam de gezondheid van Versterre af en hij overleed in 1677 na zes jaar lang waarnemend gouverneur te zijn geweest. Zijn opvolger werd Abel Thisso, toen Raad van Politie. Na zijn dood stelde Nicolaas Combe een lijst op van achterstallige vorderingen. Volgens deze lijst had Versterre op grote schaal gezwendeld. In totaal had hij bij zijn overlijden een schuld aan het land van 345.171 pond suiker, vergelijkbaar met de waarde van twaalf goede plantages. Zo was hij eigenaar van de plantages Courcabo en Imotapi, maar had hij daarover nooit belasting betaald.
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.
Noten
[1] ZA, DTBL Vlissingen 23 (NG Lidmatenregister 1654-1672) K 483 folio 86.
[2] ZA, Rekenkamer C inv. nr. 1420, folionr. 275v en 276r en acquitten inv. nr. 1424a.
[3] Johan Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697. Deel I (Middelburg, 2001) 369.
Bij deze context horen de volgende brieven:
*TNA, HCA 30 1059 I Geleijn Blonckebijle koopman Vlissingen 11 januari 1672
*TNA, HCA 30 1059 I Tanneke Tanghe vrouw Jacob Soetelinck Nieuwe Walstraat Vlissingen 8 januari 1672.