Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

TE001529De Oostkerk in Middelburg werd in 1667 in gebruik genomen voor de gereformeerde eredienst, prent van Alphons Dillens, ca. 1874, ZB, Beeldbank Zeeland, recordnr. TE001529Johannis Robbertsen schrijft op 2 januari 1672 vanuit Torarica in Suriname aan Anna van Eessen in Middelburg over vijf stukken suiker verscheept aan Jacobus van der Meer en stuurt met de brief de debet- en kreditpagina’s van de rekening. Zijn oordeel over de oogst in Suriname is positief: ‘het landt staedt in eennen goeden standt’. Het cognossement omvat in totaal 3.474 pond suiker, waar nog de nodige kosten van afgetrokken worden die niet minder dan 3.471 pond bedragen. Omdat geld en wisselbrieven schaars zijn werden alle werkzaamheden en goederen in ponden suiker verrekend, waarvan er wel ruim voldoende voorhanden was.

Anna van Eessen en Samuel Gromme
Anna van Eessen is blijkens de brief de weduwe van Samuel Gromme.
Zijn naam is in de brief Samel Gromme. Een kind van ene Samuel Gromme werd op 4 maart 1651 begraven in de Franse kerk te Middelburg.[1] Idem op 10 september 1655.[2]

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwDe positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog


De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Noten
[1] ZA, 511 Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808) inv. nr. 59101 Genealogische Afschriften 435.
[2] ZA, 511 Rekenkamer van Zeeland, ‘Rekenkamer D’, (1573) 1597-1805 (1808) inv. nr. 59141 Genealogische Afschriften 435.

Bij deze context horen de volgende brieven: