Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwDe brief van Jacob Pietersen Goud is gericht aan de ouders van de briefschrijver, volgens de adressering heet zijn moeder Habijgel (Abigaal). De ouders wonen in de kelder van ene Pieter Pous tegenover het pand de Gouden Trompet in de Lange Zelke. Als eerste geeft hij de vriendelijke groeten aan zijn zeer lief en beminde vader en moeder. Hij wil hen laten weten dat hij in goede gezondheid verkeert. Het zou hem spijten als het met zijn ouders anders zou zijn, alleen God almachtig weet dit omdat deze alles kan overzien. Hij wil ook laten weten dat hij op 31 december 1671 goed is aangekomen in Suriname, immers hij had beloofd wat naar huis te sturen en zal dat doen met het eerstvolgende schip dat vertrekt. Zelf verwacht hij pas over tien maanden thuis te zijn. Hij weet verder niet meer te schrijven en wenst zijn vader en moeder honderdduizend goede nachten samen met zijn zussen en broers. Hij vraagt of ze na ontvangst van de brief met het eerstvolgende schip dat vertrekt een schrijven mee willen sturen om te vertellen hoe het met hen gaat.
Hij geeft aan dat ze ‘Angeniemet Ihnneken’, wellicht een goede vriendin, goede nachten moeten zeggen en dat alles wel is en dat het scheepsvolk ook allemaal gezond is. De brief eindigt met de vraag er zorg voor te dragen dat de kleine kinderen wennen. Waarschijnlijk doelend op de thuissituatie. Hij voegt er een typisch Zeeuwse slotzin aan toe: ‘Ick sal bij min Jacob Pietersen der min besten mè voor doen’, waarmee hij de lezer aanmoedigt daarvoor haar best te doen.

De taal van Jacob Pietersen Goud
PB024812De Lange Zelke, woonadres van de moeder van Jacob Pietersen Goud, ca. 1912, prentbriefkaart, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. PB024812Jacob Pietersen schrijft fonetisch Zeeuws, waarbij hij de medeklinker a vaak achterwege laat. Bijvoorbeeld in woorden als ‘arten’ (harten), ‘aebbe’ (heb). Ook wisselt hij vaak scherpe medeklinkers zoals de ch om tot hc, waarbij hij ook de medeklinkers naar achteren verplaatst tot voor de lettergreep, zoals bij het woord nachten, dat hij als ‘nhcaten’ schrijft. Woorden als ‘nog’ en ‘toch’ schrijft hij uit als ‘noca’ en ‘doca.’ In de Zeeuwse slotzin: ‘Ick sal … der min besten mè voor doen.’ (Ik zou er (als ik jullie was) mijn best maar voor doen’, spreekt hij zijn vader en moeder aan, terwijl de Nederlandse lezer juist zal denken dat hij het over zichzelf heeft.
Hoewel de Lange Zelke nu een winkelstraat is, zal de woning van de ouders van Jacob Pietersen Goud niet veel voorgesteld hebben. Kennelijk woonden ze in het souterrain (de kelder) van het huis van Pieter Gous; een vochtige plek waar zeker in de wintermaanden water op de vloer gestaan zal hebben.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Bij deze context horen de volgende brieven: