Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief:

FO020819-SlijkstraatPieter Icxsen woonde in de Slijkstraat in Vlissingen, foto W. Sprong, 1961, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. FO020819 Planter Jan Jacobsen Tinnegieter, die van St. Christoffel naar Suriname verhuisde schrijft op 9 januari 1672 een brief aan koopman Pieter Icxsen. Deze is woonachtig in de Slijkstraat, een straat die destijds parallel liep aan de binnenhaven van de stad. Tinnegieter laat weten net gezond in Suriname te zijn gearriveerd op 31 december 1671, maar dat er tijdens de reis wel een groot tekort aan water was. De goederen die Tinnegieter en Icxsen samen hadden vervoerd zijn nog niet uitgeladen. De oogst staat er goed bij en Tinnegieter verwacht dat wie een cargazoen kan versturen goede handel kan drijven. Hij adviseert Icxsen de volgende goederen te sturen: schoenen, kousen, wijn, fijn lijnwaad, boeter, kaarsen, Spaanse zeep en nieuwe stoffen en vraag hem ook dit aan hem te sturen. Hij laat de groeten overbrengen aan de heren Pijl en Corte.

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Bij deze context horen de volgende brieven: