Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief
9 december 1664 [pagina's 1 t/m4]

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsOp 8 december 1664 heeft Gerard Dou 2 facturen opgemaakt, behorend bij de goederen die hij zal sturen en die hij vergezeld laat gaan van bijgaande brieven van 9 en 12 december 1664. Goederen, facturen en brieven stuurt hij met het schip De Hoop van Middelburg van Jan Meijer vanuit St. Christoffel/St. Kitts. Deze zijn bestemd voor de heer Gilles van Rijckegem, wonend in Middelburg.
Gerard refereert per copie aan zijn laatst verzonden brief aan Gilles van Rijckegem. Inmiddels is er niets bijzonders voorgevallen. De handel in zowel goederen, als van drank gaat naar wens: ‘grauw Vlaems’, ‘Oosenborgh’, ‘canefas’, alle linnensoorten zijn verkocht en een kopie van een klein snoer parels is verkocht voor 2.800 pond suiker. Gerard overweegt ook het grote snoer parels te verkopen en hij denkt daarmee een goede kans te maken. Hij zal Gilles op retour een partij suiker ter consignatie sturen met het schip van Jan Meijer: ‘De Hoop van Middelburg.’
Bovendien stuurt hij een partij retour voor rekening van de gemene reeders van het schip Orange voor ontvangen cargo in 1663. Informatie over deze vracht kan Gilles vinden in de vrachtbrief en de factuur.
Gerard hoopt dat het schip behouden aankomt, zeker omdat Gilles wel verheugd zal zijn met de goederen die hij heeft gestuurd en ook met de goederen afkomstig van Jan Robbertz die een grote partij heeft geladen. Gerard had nog een half oxhoofd indigo dat klaarlag om verscheept te worden mee willen sturen. Deze was op dat moment schaars, maar door omstandigheden was hij daarmee te laat. Hij heeft kapitein, Jan Meijer, verzocht zijn best te doen om zoveel mogelijk mee te nemen voor Gilles, waaronder een half oxhoofd sinaasappelen (400 stuks). De sinaasappelen zijn klein, maar zoet en slechts half rijp. Gerard heeft ze vast gekuipt om ze te laten rusten, zodat bij aankomst goed te zien is, welke verrot zijn. Hij weet dat mensen graag ‘naar grootte zien’ omdat ze waar voor hun geld willen hebben, maar hij herinnert zich nog dat Gilles’ vrouw de kleinere zo lekker zoet vond. Als de sinaasappelen bij aankomst niet voldoen aan de wensen van de klant, zou Van Rijckegem kunnen overwegen of hij verder wil gaan met de handel hierin.
Gerard en zijn collega’s zien elke dag uit naar het schip van Jan Andriessen. Hij hoopt dat er genoeg in het schip zit dat Gilles voordeel zal brengen. Tijdens zijn werk in de handel heeft Gerard ervaren dat je het meeste profijt uit je handel kunt trekken, als er genoeg van het product aanwezig is en de inkopers weinig lust hebben hiervan nog meer in te slaan.

Gerard bestelt:
*een fleskelder met een hoeveelheid stoop met anijs, kaneelwater en karwijzaad
*voor 100 gulden aan gewerkte kant die kant is niet gezonden, die zijn fijn en modieus, met een waarde van ongeveer 4 schellingen tot 4 gulden de el,
*voor 25 gulden aan wit fijn garen van diverse soorten als van 7 à 8 schellingen en ook van 6 tot 10 gulden het pond,
* voor 5 gulden aan smal garenlint, zowel gekeperd als ongekeperd,
* een dozijn vrouwenscharen met platte punten,
* een dozijn koperen timmermanspassers,
* 12 zilveren vingerhoeden,
* een achtste deel Hollandse boter,
* 2 Edammer kazen en een komijnekaas.
Gerard wil voor Gilles wat goederen laden in de pinas die vanaf Vlissingen vaart met Simon Hursels en het zou handig zijn als Gilles hem vooraf zou adverteren wat hij zoal kan inladen. Gerard verlangt ernaar dat zijn proces een goede afloop zal krijgen.
Hij groet Gilles en zijn vrouw ook namens zijn eigen vrouw, die intussen goed hersteld is na de geboorte van hun onlangs pasgeboren gezonde dochter.

12 november 1664 [pagina’s 5 t/m7
Gerard Dou schrijft Gilles van Rijckegem, zijn vriend en zakenrelatie, in antwoord op de brieven van Gilles, van 2, 16 en 19 november. Deze brieven komen uit de schepen van Gerrit Tange en Sijmen Hursels. Gerard refereert in deze brief aan zijn eigen laatste brief over Amsterdam en die dateert van 10 november 1164, waarvan hij Gilles een kopie meestuurt. Uit de eerste brief heeft hij de order van Gilles ontvangen vanuit het schip van Dirck Matthijsen, die hij graag wil nakomen.
Gerard stuit bij het lezen van deze brieven echter op een misverstand:
Van de 20.352 ponden onder een factuur kwamen er 17.352 voor rekening van de reders van het schip Orange. Hij voelt zich verplicht het verschil van 3.000 ponden retour te sturen naar Gilles, dit uit het oogpunt van oude schulden. Eigenlijk waren het 3.549 ponden, waardoor hij er 549 bij inschoot. Nu heeft Gerard in de brief van de 16de november gelezen dat van de partij van 3.529 ponden die hij voor zijn eigen rekening heeft geconsigneerd aan Gilles, het verschil voor rekening komt voor hem, Gerard, aangezien overeengekomen is dat wat de kwantiteit betreft de partij dezelfde waarde heeft van de vernoemde 3.549 pond. Dit verschil in betaling werd door Gilles gezien als abuis van Gerard, waarop deze laatste antwoordt dat het geen vergissing is, maar winst. Hij verzoekt Gilles dan ook deze winst op zijn rekening te boeken. Weliswaar heeft hij er niet direct een bestemming voor, maar hij heeft het risico van de handel gedragen en vindt het daardoor billijk dat de winst hem toekomt.
Gerard zegt zijn best te doen om de oude schulden zo snel mogelijk af te lossen door met de eerste gelegenheid drie à vierduizend te laden. En met de nu gangbare koers van het land, zal het wel goedkomen. Gilles heeft Gerard ook geschreven of hij nog kleine schulden hier of daar had lopen, zoals die te vinden waren in de administratie van Dirck Mathijsen. Dit was maar al te waar. Gerard had te maken gehad met wanbetalers, die wel hun goederen op rekening van Gilles hadden ontvangen. Hoe vaak heeft Gerard die mensen geholpen door voor hun brieven te schrijven en wijnen en eetbare producten had moeten verkopen die anders niet gecrediteerd zouden zijn geworden. Wil Gilles dit alles in overweging nemen, vraagt Gerard hem. De rest van de oude schulden, enkel die tussen Gilles en Gerard, zet hij op een rekening courant. Gilles zelf moet dan met de heer Van Drist of de heer Everardts de zaken maar regelen. De retouren zullen wat traag binnenkomen door de genoemde strubbelingen, maar toch gaat de ontvangst redelijk, al ging het Gerard vijf à zes weken slecht: hij had een buitengewoon heftige en slechts langzaam genezende buikpijn en is nu godzijdank gelukkig hersteld. Van Mijlus hebben ze lang geen suiker ontvangen, wat slecht uitkwam, omdat suiker een belangrijk middel van bestaan is op Basse Terre. Op Kaap Ster ging het beter. De heer Jan Robbertz heeft een grote partij geladen in het schip van Jan Meijer, waarover hij al met Gerard gesproken had. Gerard kon het hem niet afraden, daar het schip De Goude Son vertrok en Gerard ziek was. Ook Pierre Renou zal op Vlissingen gaan varen, waarschijnlijk nog voor De Zon in Frankrijk zal aanlopen en kapitein Jan Meijer is de laatste Middelburger nog die ze hebben op St. Christoffel.

Gerard maakt zich zorgen over de wijze waarop de goederen vervoerd zullen worden, namelijk in pinassen en in het schip van kapitein Jan Meijer. Het schip van deze kapitein is niet alleen een fluit, maar het is ook slecht te verdedigen. Daarom heeft Gerard na overweging een snel besluit genomen: vóór het schip vertrekt, zal hij bekendmaken dat hij Gilles na ontvang van zijn laatste vracht (cargo no. 5) 7.896 ponden suiker retour zal sturen. Hij denkt erover deze rekening daarna op te heffen. De reders van het schip Orange zal Gerard ook nog wat zenden. Weliswaar staat van deze cargo nog veel uit, maar er is nog veel meer dat hij niet ontvangen heeft van de heer Jacques Bonnemere, die voor een goede partij een teleurstellende 4 oxhoofden suiker heeft betaald. Hoe dan ook, het lijkt erop dat de handel nu wat soepeler verloopt, zodat het hier niet is zoals in het vaderland, waar men in geval van wanbetaling door een klant, beslag kan leggen op zijn boedel, wat Gilles, als eens gedupeerde, wel bekend voor zal komen. De laatst aangekomen schepen kunnen, naar oude gewoonte, hun goederen, voornamelijk drank, naar believen verkopen. Want wanneer er spullen genoeg in het land zijn, hebben de handelaars dáár geen trek om in te kopen, waardoor de schepen, tot aan de nok vol met hun aantrekkelijke spullen, dan vrij van concurrentie kunnen verkopen. Nu het land er nog mooi uitziet, binnen een goed seizoen, lijkt het erop dat het veel suiker zal opbrengen, maar er is geen of weinig indigo-opbrengst. In ieder geval zal Gerard een half oxhoofd ervan meesturen met het schip van Jan Meijer, weliswaar helaas onverzekerd.
Jan Meijer wacht nog op een partij Antigua-tabak van 8 à 9.000 pond die hem toegezegd is door Everard van leeuwen, een van Gerards goede vrienden. Volgens Gerard zou het goed zijn enige commissie toe te voegen. De heren Jan Doncker en Clein hebben, naar hij gehoord heeft, geen bezwaren. Gerard geeft aan dat hij in het resterende deel van zijn brief voornamelijk refereert aan Gilles’ brief van 19 november jl. Onderaan zijn brief vraagt hij hem te noteren:
de 1.700 ponden [FB?] die Gilles had ingescheept in het schip van Dirck Mathijssen, waren voor particuliere rekening van cargo en werden geboekt bij aankomst.

Nadat Gerard Dou de brief (van 16 november 1664), geschreven door Gilles van Rijckegem heeft beantwoord, rest hem nu die van 19 november 1664 te beantwoorden.
Gilles heeft zich er in deze brief over verwonderd dat de hoeveelheid suiker die hij verwacht had aangeleverd te krijgen met het schip van Jan Lauw, niet de afgesproken kwantiteit had.
Gerard bekent en bevestigt dit met schaamte. Hij schrijft dat het hem onmogelijk werd gemaakt door oorzaken als ‘negros en achterstellighe renten van ons heer commandeur’, zoals hij Gilles als eerder had verteld. Hij vraagt Gilles hem te vertrouwen en te zien als een integer man. In aanmerking genomen dat hij Gilles voor eigen rekening goederen heeft gestuurd met het schip van Dirck Mathijssen en hem het ‘clein cargesoentie’ aan de baai heeft gezonden, terwijl hij al wat oude schulden had, vindt hij dat niet onredelijk, temeer omdat hij de goederen die hij aan Gilles heeft geconsigneerd voor eigen rekening heeft genomen.
Nu Gilles hem zijn oordeel heeft laten weten, door te zeggen dat die goederen eigenlijk horen te vallen onder oude schulden die Gerard nog bij hem heeft uitstaan, doet Gerard zeer, in aanmerking genomen de hartgrondige genegenheid die Gerard ten voordele van Gilles voelt. Hij twijfelt er niet aan dat Gilles hem daarin ook gelooft. Wat vorige reden aangaat, heeft Gerard het met kapitein Jan Lauw beter kunnen maken. Hij verzoekt Gilles dat hem dat niet aangerekend zal worden.
Gerard heeft onlangs een vracht voor Gilles meegenomen, die vrij zwaar was en die voordien nog niet was geretourneerd. Nu zit de vracht in Jan Meijers’ schip. Uit dat gegeven heeft Gerard geconcludeerd dat Gilles’ klachten daaruit voortkomen. Toch zou Gilles moeten bedenken dat het nogal wat tijd kost om zilveren juwelen te verkopen en dat degene die ze koopt ook rente ervan moet betalen, hetgeen na zijn laatste brief nog niet is voorgevallen, behalve alle kleine ronde en de grote ring die op een na alle verkocht zijn. Ook het klein ’clatbeecke’en de ring no. 188 tot 800 ponden, waarvan een goede rente zijn te trekken.
Gerard heeft ook een potentieel koper voor het groot parelsnoer, waarvoor deze 6.000 ponden moet neertellen. Kortom, met het handelen zal het wel lukken, maar het is de tijd die de handel verbruidt. Degens verkopen niet zo goed, Gerard heeft er drie verkocht voor de prijs van 400 ponden het stuk. De wapensmeden hebben Gilles lelijk bedrogen, want de grepen van de degens zijn zo licht dat ze loslaten. Misschien kunnen ze na verloop van tijd toch nog aan de man gebracht worden. Hopelijk zal Gilles over niet al te lange tijd zijn kapitaal zien groeien, met uitstaande winst. Wat de schulden of obligaties van Dirck Mathijssen betreft: de obligaties zijn op de juiste manier verwerkt, zoals Gilles aan Jan Lauw had geschreven en nu, voor Jan vertrok, heeft Gerard weer nieuwe gekregen. Maar laat Gilles erop bedacht zijn, dat deze obligaties van generlei waarde zijn, anders had Dirck die zelf wel ‘ingemaand’. Nu Gerard zijn plicht doet, heeft hij er al een of twee voor de rechter gehad, maar het gaat om een slechte bestelling.
Om de waarheid te zeggen, zou het verstrekkende gevolgen kunnen hebben, schulden op te laten lopen, ja, zelfs ellendig naast de 3.000 ponden die voor de sloep betaald moeten worden.

Gerard heeft de sloep drie maanden aangelegd en nu eindelijk weer laten lopen, of anders zou hij nog wel een sloep ‘opgegeten’ hebben. Hij heeft een ketel, potten en pannen, enz. gekregen van [Dirck Mathijssen?] als onderpand, zodat er weer uitzicht is op, in ieder geval, de helft aan inkomsten. Maar de andere daagt niet op. Dit komt waarschijnlijk door enige vorderingen die betaald moeten worden aan Dirck die deze, particulier, nog tegoed heeft. Te zijner tijd zullen ze die rekening wel sluitend maken.
Op St. Christoffel werd met zekerheid gezegd dat het eiland uitgesloten zou worden van de Franse groep eilanden als Guadeloupe, Martinique, etc. De heer De Tracy zou, na rijp beraad, het eiland niet buiten willen sluiten, daar uitsluiting schadelijk zou zijn voor de ingezetenen. Volgens hem zou het gevoeglijker zijn de Nederlanders door te laten gaan met hun handel.
De overheid reageert hier lauw op: ‘altijt soo X’op het buiten is, sal ons niet schaden.’
Gerard vindt dat de vruchten er redelijk bijstaan, zoals hij in bijgaande brief al had gemeld, maar bij het invoeren van drank, spek, vlees en meer producten die Gilles heeft gestuurd om te verkopen, moet hij rekening houden dat er weinig vraag naar is en er dus weinig profijt van te trekken is.

Op de eerdere (vrijpostig) gestelde vraag van Gerard aan Gilles of deze getuige zou willen zijn bij het Heilig Doopsel van zijn dochter, heeft Gilles ‘ja’ gezegd. Sara is op 25 augustus geboren en op 29 augustus gedoopt. Gerard bedankt Gilles voor zijn toezegging om als peter op de achtergrond te delen in de zorgen om Sara in de toekomst.
De dochter van Gilles is gestorven en Gerard laat hem weten dat hij erg met hem en zijn vrouw meeleeft. Hij wenst Gilles sterkte. Na ‘hertgrondige groetenisse’ beëindigt hij zijn brief.

Gillis van Rijckegem
De Middelburgse wijnkoopman Gillis van Rijckegem was raadslid van de stedelijke magistraat in 1669 en schepen in de jaren 1670-1671.[1] Hij moet in die jaren ook eigenaar zijn geweest van het buitenverblijf van Jacob Cats, het Munnikenhof in Grijpskerke. Dat buiten wordt na diens dood nagelaten aan Samuel van Rijckegem, die het op zijn beurt nalaat aan zijn weduwe en erfgename Johanna de Latre. Zij verkoopt het huis op 26 februari 1725 aan Willem Ferleman.[2]

Gerard Dou
Van de kolonist Gerard Dou(w) zijn geen gegevens bekend. Wel bevat het corpus Zee(uw)post meerdere brieven van zijn hand aan bijvoorbeeld Gillis Rijckegem, 'Gerteruit Douw', Abelus Attama en 'Abraham Coppijn.' Uit bovenstaande briefwisseling met Rijckegem blijkt dat Dou wacht op de uitspraak van een proces. Dat kan wellicht reden voor hem zijn geweest naar Suriname te emigreren en eventueel terug te komen als de rechterlijke uitspraak gunstig voor hem uitpakt.

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)

RP P 1920 2671AZeeslag tijdens de Tweede Engelse Oorlog, prent Wenceslaus Hollar, 1666, Collectie Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1920-2671(A)Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[3] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[4]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[5]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[6]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[7]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[8]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[9]

Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] ZB, Tijdschriftenbank Zeeland, H.M. Kesteloo, ‘De stadsrekeningen van Middelburg. VII 1650-1675’, in:  Archief (1902) 24.
[2] ZB, Tijdschriftenbank Zeeland, A.A. van der Poel, ‘Het Munnikenhof te Grijpskerke’, in: Zeeuws Tijdschrift 14/6 (1964) 200-208.
[3] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[4] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[5] idem, 14.
[6] idem, 18.
[7] idem, 26.
[8] idem, 27.
[9] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: