Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwOp 10 januari 1672 schrijft Frederick van Rijm uit Suriname aan boord van het schip Aerdenburch aan zijn moeder en zus in Middelburg en meldt dat hij in goede gezondheid verkeert. Zijn overtocht naar Suriname, waar zij op 31 december 1671 met het schip Aerdenburch arriveerden, heeft tien weken en vier dagen geduurd. Er was zo weinig water aan boord dat de bemanning op rantsoen gezet werd en er uiteindelijk maar een pint water per dag per man was. Toen ze op oudejaarsdag in de rivier van Suriname arriveerden waren er nog slechts drie emmers met water over aan boord.
Met Adriaan (in de brief Hrijijaen) van de Spiegel heeft hij over zijn koopwaar gesproken; hij heeft brandwijn verkocht, maar nog geen kleding. Binnen vijf of zes dagen gaat hij stroomopwaarts naar de Sandpunt om te proberen daar zijn koopwaar te slijten. Daar ligt ook een Rotterdams schip en hij zal dan met het eerstvolgende schip dat post vervoert hierover berichten.
Frederick heeft deze reis voortdurend woorden gehad met kapitein Jan Andriesen in tegenstelling tot de vorige reis. Hij wijt dit aan de woorden die de vrouw van Andriesen over hem gesproken heeft. Hieruit kan opgemaakt worden dat Frederick vermoedelijk stuurman is geweest of een andere officiersrang aan boord bekleedde.
De brief wordt besloten met groeten aan Elisabeth en haar moeder, broers en zussen en vraagt of zijn moeder en zus hem eens willen schrijven over hoe het thuis gaat.

Hancken Joris

De geadresseerde Hancken Joores is naar men mag aannemen de moeder van de briefschrijver. Zowel de naam Joris als Jorissen komt voor in Middelburg, maar een Han(ne)cken werd niet aangetroffen.
Het in het briefadres genoemde ‘oudemanhuijs’ waar zij woonde was het Oude Mannen- en Vrouwenhuis, dat stond op de plaats van het latere Gasthuis. De bouw ervan werd in 1621 voltooid. In het huis werden opgenomen oude mannen en vrouwen, die door betaling, meestal ineens, van een vastgestelde som zich als provenier konden inkopen.[1] 

Frederik van Rijm
Uit de brief kan worden afgeleid dat Van Rijm de reis naar Suriname maakte met het doel koopwaar (kleding; brandewijn; bloem worden genoemd) te verkopen. Hij blijkt zo’n reis al eerder te hebben gemaakt. Over zijn zaken heeft hij gesproken met Adriaan (in de brief Hrijijaen) van de Spiegel, waarmee mogelijk is bedoeld schipper Adriaan van de Spiegel, genoemd in een brief aan Susanneke Sever.[2]

Jan Andriesen
Jan Andriessen, schipper/commandeur op het schip Aerdenburch is leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671. Andriessen heeft eerder al een brief meegestuurd met schipper Soetelinck. Deze komt vaker voor als bezorger van post van Zeeuwse brieven uit de West.[3] Er bevind zich een rekening gericht aan Geleijn Blonckebijle in de archieven van Rekenkamer C van het Zeeuws Archief: Aan Geleijn Blonckebijle, koopman te Vlissingen, boekhouder van de Biekorff van schipper Jacob Soetelinck en van het schip Fort Zeelandia, voor transport van vivres en ammunitie en voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 17 december 1672.[4]

Oude Mannen- en Vrouwenhuis
Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis werd op het einde der zestiende eeuw gesticht toen wet en raad besloten (20 December 1599) de opbrengst van een gehouden loterij te bestemmen 'tot profyte ende opbouwen van het oudemannen- ende vrouwenhuys' op het terrein, waar tegenwoordig het Gasthuis staat (zie W.J. Zip, Het armweeshuis te Middelburg, Toevoegsel Zeeuwsch Jaarboekje 1862, p. 8 e.v.); het volgend jaar is er sprake van vaders van het gesticht, die zich in 1601 met den bouw van het huis blijken te bemoeien. In 1602 echter werd onderzocht of men het gebouw, waaraan men bezig was, daarnaast ook voor de armenschool zou kunnen gebruiken, vervolgens of men niet liever de armschool, op het einde der Noordstraat gelegen, waar thans de kazerne is[5], voor oudemannen- en vrouwenhuis zou inrichten, en 30 Juli van dat jaar werd inderdaad tot deze omzetting besloten. Wel kwam men in 1604 hierop terug, maar in 1606 werd het oorspronkelijk als oudemannenhuis geprojecteerde gebouw tot armschool bestemd; het verlaten gebouw werd in gedeelten aan particulieren verhuurd. Eerst 2 Maart 1613 werd besloten, op die plaats een oudemannen- en vrouwenhuis in te richten; in 1621 was dit eindelijk voltooid. In den loop van de tijd (1648, 1715) eenige malen vergroot, heeft dit gebouw zijn bestemming als proveniers of oudemannen- en vrouwenhuis vervuld tot 1808, toen het bij besluit van 29 oktober met ingang van 1 januari 1809 werd gesloten.
Kwam het gebouw eerst in 1621 in gebruik, de eerste handeling van het bestuur (toen 'opsienders ende regenten', later president en (in de regel drie) regenten genoemd), vangen op 17 december 1614 aan. Een der regenten fungeerde als ontvanger, Het oudst bewaarde reglement dateert eerst van 1685, hoewel ongetwijfeld ook voordien bepalingen aangaande het gesticht zullen zijn vastgesteld (ook het archief van de gemeente bevat hieromtrent niets).
In het huis werden opgenomen oude mannen en vrouwen, die door betaling, meestal ineens, van een vastgestelde som zich als provenier konden inkopen. Deze inkoopsommen vormden met enige cijnzen en rente de voornaamste bron van inkomsten; toen deze niet voldoende bleken, stelde de stedelijke regering het godshuis in het genot van enige andere, als de 6 gr. te ponde van verkochte onroerende goederen (resolutie ten rade 18 november 1673 en 27 februari 1685), de tax, gesteld op de ijk der doodkisten (resolutie 12 mei 1685, 23 mei 1705) impost op het slaan van bestiaal (resolutie 13 februari 1714) en enige andere kleine baten. Maar zonder subsidies daarnaast van tijd tot tijd kon het gesticht niet bestaan. Op het laatst van de achttiende eeuw werden deze voor de stadsfinanciën zo drukkend, dat 13 augustus 1800 door de Raad tot sloop bij wijze van uitsterven werd besloten en werd bepaald, dat geen nieuwe proveniers meer zouden worden aangenomen.’[6]

Noten
[1] ZA, 508, Rekenkamer C, inv.nr. 1360, folionr. 242 r en v en acuitten, inv.nr. 1364a.
[2] HCA 30 1059 I Susanneke Sever huisvrouw van Andries Engels Timmerwerf Vlissingen 31 december 1671.
[3] ZA, Rekenkamer C, inv.nr. 1360, folionr. 242 r en v en acuitten, inv.nr. 1364a.
[4] ZA Rekenkamer C inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276 r en acquitten inv.nr. 1424a.
[5] De hier genoemde kazerne, de Generaal-majoor Berghuiskazerne op de hoek van de Korte Noordstraat en de Zuidsingel, werd in 2002 gesloopt (aantekening Ad Berends januari 2022).
[6] ZA, 24.1 Godshuizen Middelburg 1343-1812. Voor leningen, aangegaan bij de Wisselbank, zie: J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis der wisselbanken ('s-Gravenhage 1925) nrs 844, 850, 856, 862, 864.

Bij deze context horen de volgende brieven: