Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsOp 10 december 1664 wordt Gillis van Rijckegem in Middelburg, aangeschreven door Jan Loncker vanuit St. Christoffel (St. Kitts).
Jan laat hem weten dat hij Gillis’ brieven van 2 en 16 september heeft ontvangen met daarbij de goederen, hem door Gillis toegezonden. Naar hij kon aflezen aan de bijgevoegde rekening en het cognossement, zijn deze aangekomen met het schip Den Arent onder kapitein Simon Hursels en zijn ze alle in goede conditie, wat hem zeer naar de zin is. Alleen het schip Aerdenburch laat op zich wachten; het heeft vaten wijn voor Jan in zijn ruim. Hij gaat ervan uit dat de wijn in 10 vaten geleverd wordt en dat deze vaten in goede staat aankomen. Daarom zal hij ze voorlopig verrekenen met Gillis door middel van rekening courant.
Jan heeft Gillis iets gestuurd met het schip De Hoop van Middelburg onder Jan Meijer. Hij is tegenwoordig geëngageerd bij een zeker schip uit Amsterdam en was belast met de overtocht van paarden naar Curaçao. Na aflevering daarvan moest hij retours inschepen voor de terugreis. Jan zal zien of hij nog wat ingescheept kan krijgen in het volgende schip met bestemming naar Middelburg. Hij neemt afscheid van Gillis en ‘naer cordiaele groetenisse’ beveelt hij hem in de ‘genaedige protexie des Alderhoogsten’. Hij beëindigt zijn brief na het verzoek aan Gillis om notitie te nemen van zijn bijgesloten lijstje met bestellingen.

Gillis van Rijckegem

FO114823Het Munnikenhof te Grijpskerke, buitenhuis van Gillis van Rijckegem, foto: J. Francke, 20 april 2004, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 114823De Middelburgse wijnkoopman Gillis van Rijckegem was raadslid van de stedelijke magistraat in 1669 en schepen in de jaren 1670-1671.[1] Hij moet in die jaren ook eigenaar zijn geweest van het buitenverblijf van Jacob Cats, het Munnikenhof in Grijpskerke. Dat buiten wordt na diens dood nagelaten aan Samuel van Rijckegem, die het op zijn beurt nalaat aan zijn weduwe en erfgename Johanna de Latre. Zij verkoopt het huis op 26 februari 1725 aan Willem Ferleman.[2]

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[3] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[4]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[5]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[6]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[7]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[8]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[9]

Noten
[1] ZB, Tijdschriftenbank Zeeland, H.M. Kesteloo, ‘De stadsrekeningen van Middelburg. VII 1650-1675’, in:  Archief (1902) 24.
[2] ZB, Tijdschriftenbank Zeeland, A.A. van der Poel, ‘Het Munnikenhof te Grijpskerke’, in: Zeeuws Tijdschrift 14/6 (1964) 200-208.
[3] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[4] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[5] idem, 14.
[6] idem, 18.
[7] idem, 26.
[8] idem, 27.
[9] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: