Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsOp de achtste december 1664 schrijft Gerard Dou vanuit St. Christoffel een brief naar Pieter Pedeceur in Middelburg, waarin hij hem verslag doet over de handel daar.
Hij verwijst hierbij naar zijn laatste brief aan Pieter van 11 oktober, nadat hij de zijne had ontvangen op de 29ste augustus, en met het eerste schip dat daarna aanmeerde, namens Pieter 10 à 12 oxhoofden rode wijn in ontvangst mocht nemen. Deze wijn ziet er zo goed uit dat Gerard niet twijfelt aan een goede verkoop hiervan. Hij hoopt ook op wat brandewijn, die schaars is op het eiland. Gerard kan helaas niet voldoen aan het verzoek van Pieter, om hem de prijzen van wijn en brandewijn op te geven, daar die zeer veranderlijk zijn. Onlangs kreeg men een belasting voor brandewijn en spek opgelegd, die gelukkig laag uitviel; dit waarschijnlijk ter compensatie voor het gebrek aan suiker. Zodoende blijft het toch mogelijk om diverse goederen te verhandelen voor een goede prijs.
Wat gangbare en billijke prijzen betreft, verwijst Gerard naar die van kapitein Geret Joritz. Mocht Pieter verder met deze kapitein willen onderhandelen, dan is daar allicht iets bij te vinden als ‘greauw linwaet, canefas ende ock wat wit linnen …’, textielstoffen in soorten van 10 à 18 stuivers de el. Die zouden ze op St. Christoffel goed kunnen gebruiken. Gerard weet uit ervaring dat het meest profijt uit de handel wordt getrokken, wanneer de inkoper geen zin heeft om te onderhandelen, omdat er van het product al genoeg in omloop is. Hierbij wel in aanmerking genomen, dat de prijzen van de goederen sterk kunnen fluctueren nog vóór de goederen aan land komen binnen een tijd van drie tot zes maanden. Deze schommelingen worden veroorzaakt door vraag en aanbod. Het gaat vooral om consumerende waren als spek, vlees, wijn, bier en brandewijn. De planters hebben een tijd niet voort gekund, daar voornamelijk de regen inbreuk heeft gemaakt op de groei van het riet. Nu is de temperatuur beter en kan er suiker worden gemaakt na de kerstdagen. Gerard zal Pieter wat suiker toezenden met alle schepen en in het schip van Jan Meijer zal hij twee balen katoen laden met een nettogewicht van 317 pond per baal; kosten: tweeëneenhalf pond suiker.
Totaal: komen alle kosten voor Pieter op 3.792,5 pond. Met dit gegeven en een groet beëindigt Gerard zijn brief, na Pieter ten slotte aan te bevelen bij de Almachtige.

Pieter Pedeceur en Gerard Dou
Pedeceur was notaris en handelaar in brandewijn te Middelburg en tevens lid van de vroedschap in de jaren 1670, ’80 en ’90. Hij moest het veld ruimen toen zijn protegé Willem III was overleden in 1702. In 1678 had hij van deze een vrijgeleide ontvanen voor lijfszekerheid (surete de corps) verleend voor kooplieden van elders die in Zeeland zaken wilden doen en met hun crediteuren wilden afhandelen. In 1696 was hij lid van de Assurantiekamer van de stad. Tevens was hij bewindhebber bij de WIC en in 1702 ontvanger van het haardstede-, dienstbode-, karos-, wagen- en paardegeld van de stad.[1] Pedeceur werd op 26 februari 1723 begraven in de Oostkerk van Middelburg. Hij was toen woonachtig in de Lange Viele.[2]
Van de kolonist Gerard Dou(w) zijn geen gegevens bekend. Wel bevat het corpus Zee(uw)post meerdere brieven van zijn hand aan bijvoorbeeld 'Gerteruit Douw', Abelus Attama en 'Abraham Coppijn.'

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel

Caap Ster St ChristoffelZicht op Caap Ster op St. Christoffel, het huidige St. Kitts, heden ten dage, bron: Google MapsDe Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsSt. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[3] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[4]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[5]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[6]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[7]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[8]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[9]

Noten
[1] Johan Francke, Utiliteyt voor de gemeene saake. De Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697 (Middelburg, 2001) 277-279, 355, 363, 365; M. van der Bijl, Idee en interest. Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral in Middelburg tussen 1702 en 1715 (Groningen, 1981) 27, 354, 384; ZA, toegang 2, Staten van Zeeland, inv.nrs. 1671 en 1676, 12 januari 1702, fol. 187 verso en 31 januari 1678, fol. 87 verso.
[2] ZA, 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59811
[3] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[4] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[5] idem, 14.
[6] idem, 18.
[7] idem, 26.
[8] idem, 27.
[9] idem, 17, 45.


Bij deze context horen de volgende brieven: