Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

PB025349De Palingstraat in Vlissingen, woonadres van Francien Schelevaerts, tijdens een overstroming in 1808, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 25349Antonis Rijckquaert schrijft in allerijl een brief aan zijn vrouw Francien Schelevaerts zodra hij op 31 december 1671 op de rede van Paramaribo arriveert. Deze woont in de Palingstraat in Vlissingen. Hij stuurt die brief mee met het schip van Cornelis Bastiaensen,dat uiteindelijk pas veertien dagen later zou vertrekken. Rijckquaert is net aangekomen met het fregat de Gouden Poort van kapitein Claes Raes, zo kan opgemaakt worden over zijn relaas dat het water op rantsoen van een pint per dag is geweest en op 7 november de Canarische Eilanden werden gepasseerd. Ten opzichte van andere brieven uit dit schip meldt hij ook nog andere zaken, zoals een ontmoeting met een VOC-schip voor de Afrikaanse kust, die eerst voor een Barbarijse kaper (een ‘Turck’) werd aangezien, waardoor iedereen vier uur lang in spanning had gezeten met de wapens in de aanslag. Kapitein Claes Soeteling is tien dagen eerder in Suriname gearriveerd. In de kolonie meende men dat het schip van Raes verongelukt was. Hij verwacht dat het eerstvolgende schip na Bastiaensen wel pas over drie tot vier maanden vertrekken zou.
Hij laat weten dat secretaris Johan Bolle overleden is, net als Susanne en haar man en meester Sander. Net zoals er nog veel meer volk in de kolonie is overleden. Hij wenst zijn vrouw honderdduizend goede nachten en groeten zijn kinderen Pruine, Josientje, Janneke en Lisabeth en het nog ongeboren kind toen hij van huis ging.
Verder groet hij een reeks andere mensen; zijn broer Jeroen, haar broer Jacob, Kees de Vrieze en zijn vrouw, moeder de Plaa in het huis Mechelen, grootmoeder Janneke Koster en de grootmoeder van Francien, Karstje en alle geode vrienden. Ook is hij zeer benieuwd hoe het met de rechtszaak tegen Lambrecht is gesteld, die door hem een ‘fielt’wordt genoemd; een zware belediging voor die tijd. Ook wil hij weten hoe de zaken met Daniël Thijssen zijn gelopen. Hij beloofd zijn vrouw wat goederen te sturen zodra hij wat verdient heeft. Daarmee geeft Rijckquaert aan dat hij vermoedelijk Suriname bezoekt om er een  plantage te beginnen of om daar te werken.

Rijckquaert
Er werd geen familie Schelevaerts aangetroffen in de archieven, wel twee Rijckquaerts. In Middelburg overleden op 20 april 1701 en 17 februari 1694 Janneke en Sedregh Rijckquaert. De een woonde aan de Gravenstraat, de ander op de Vlasmarkt. Antonis groet in de brief zijn vier kinderen waaronder een Janneke Rijckquaert. Deze zal bij overlijden dan vermoedelijk ongeveer 35 jaar oud zijn geweest.[1]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwDe Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*M. van Groesen, ‘Barent Jansz. en de familie De Bry. Twee visies op de eerste Hollandse expeditie ‘om de West’ rond 1600’, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 29-48.
*J. Hudig Dzn., De scheepvaart op West-Afrika en West-Indië in de achttiende eeuw (Amsterdam, 1926).
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nrs. 59571 en 59501.

Bij deze context horen de volgende brieven: