Inhoud brief
Rietspier verschaft enkele gegevens over de reis met de Gouden Poort onder schipper Claes Raes die niet in andere brieven voorkomt. Hij meldt namelijk een gevecht met een WIC-kruiser uit Amsterdam. De Gouden Poort moet dus een zogenaamde lorrendraaier zijn geweest die zich binnen het octrooigebied van de WIC begaf om daar slaven te halen. Tijdens het gevecht zijn aan boord bij kapitein Dimmesse twintig dode en gewonde slaven gevallen en werd het been van de trompetter verbrijzeld. Dusdanig dat deze enige dagen later aan zijn verwondingen bezweek. Aan boord van de Gouden Poort is er niemand gewond geraakt tijdens het gevecht en ook nu ze voor anker liggen is nog iedereen gezond. Als Johan Rietspier thuiskomt belooft hij meer over het gevecht te vertellen. Het kan echter nog wel zeven maanden duren zo verwacht hij, want het schip ligt op suiker te wachten. Zodra die aan boord is zullen ze vertrekken.
Rietspier meldt dat hij de brief van Jannekes zus Leuntje heeft ontvangen. Daaruit heeft hij tot zijn leedwezen de dood van zijn zwager vernomen en de vervelende ziekte die oom Bake en tante zijn overkomen op hun oude dag, maar hij hoopt dat ‘Godt almachtigh haer uijt deses ware besoekinge sal gelieven te verlossen’, en haar gezondheid weer terugkrijgt. Hij wenst zijn zussen Leuntje en Susanneke gezondheid en zegt zijn zus hen te groeten als zij hen tegenkomt. Ook laat hij zijn oom en tante Bake groeten, evenals oom Jacob van Frielenburgh en diens vrouw Charitas en neef Isaac van Frielenburgh en diens vrouw. Verder vraagt hij zijn zus eenieder te groeten die naar hem vraagt.
Janis, Rietspier en Van Frielenburgh
Zowel de naam Janis als Jans komen voor, maar geen van de namen kan met zekerheid aan Janneke Janis/Jans worden gekoppeld. Tussen 1683 en 1711 treedt een Janneke Jans negen maal op als getuige bij een huwelijk in Goes, maar onduidelijk is of dit de geadresseerde of een familielid of dochter betreft.
De postontvanger, Jacob van Frielenburgh komt driemaal voor in de archivalia. Tweemaal als dopeling in 1687 en 1698, in beide gevallen als zoon van Lijddia van Rossen. Dit zal dus om een kind gaan, waarvan het eerste spoedig overleden moet zijn. In april 1684 wordt Jacob van Frielenburgh weduwnaar van zijn vrouw Charitas.[1] Uit de brief blijkt evenwel dat deze Jacob een oom en diens vrouw tante zijn van de geadresseerde Jacob van Frielenburgh.
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
Literatuur
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Ruud Paesie, ‘Lorredraaiers, enterlopers en octrooidieven. De Zeeuwse smokkelhandel op West-Afrika tijdens het zeventiende-eeuwse handelsmonopolie van de Tweede West-Indische Compagnie, 1674-1700’, in: Archief (2005) 5-60.
Noten
[1] ZA, toegang 995, DTBL Goes, GOE-3 en 19.
Bij deze context horen de volgende brieven: