Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Caap Ster St ChristoffelZicht op Caap Ster op St. Christoffel, het huidige St. Kitts, heden ten dage, bron: Google MapsJean ten Brinck schrijft op 17 november 1664 vanuit Sint Christoffel (St. Kitts) een brief aan koopman Benjamin Raule in Middelburg. Hij meldt dat schipper Huijbrecht Claessen op 5 november is gearriveerd en hij Raules brief van 17 september ontvangen heeft samen met een cognossement van enige ‘natte en droge’ waren. Hetgeen bij schipper Sijmon Huffelt is ingescheept verwacht Ten Brinck dan nog. Hij zal zijn best doen de bestaande voorraden op te maken. Ten Brinck meldt dat er op het eiland geen eer te behalen is. Hij zal zo spoedig mogelijk naar huis komen en samen met Huijbrecht Claessen deze reis ondernemen. Hij zal een partij droge waren niet met Pironneau meegeven, maar zelf meebrengen. Ten Brinck zegt aan Raule hem bij thuiskomst uitleg te geven over zijn beklag met betrekking tot het slecht zakendoen op het eiland terwijl het de schippers Huijbrecht Claessen en Bartel Wouters juist voor de wind lijkt te gaan: aan de ijver van Ten Brinck ligt het niet. In een volgende brief zal Ten Brinck aangeven welke goederen hij met schipper Sijmon Huffelt heeft ontvangen. Met schipper Jan Meijer heeft Ten Brinck 13 stuks (bedoelt wordt waarschijnlijk vaten suiker) van in totaal 6.072 pond ingescheept in diens schip Hoop van Middelburg.
Ten Brinck raadt Raule aan niet met Guinee te handelen omdat het daar erg gevaarlijk is. Pironneau heeft zijn wijn verkocht. Huijbrecht Claessen is bezig zijn goederen te ontvangen om deze in te schepen.
De verkoop van de rollen tabak van Jacob Baes is zeer slecht uitgepakt. Ten Brinck zal proberen van Jan Leeuwen nog de nodige ponden (suiker?) te krijgen, want het is beter dit te verkopen dan het aan de Engelsen te laten die geen betalingsverplichting hebben op het eiland, waardoor het daarmee slecht zakendoen is. Hij verwacht dat de oogst van suiker en indigo goed uit zal pakken en alles staat in bloei op het land. Ook op Sint Eustatius staat de katoen goed. Op Sint Christoffel evenwel wordt het ‘hoe langher hoe sleechter.’ DE commandeur heeft de schippers zelfs geen nieuwe teer meer gegeven. De 400 pond Goudse spek, de 200 pond tonnen vlees en wijn en de 1.300 pond wijn uit Rochelle brachten nog geen 450 Pond Vlaams op en de andere waren brachten navenante opbrengsten. Ten Brinck had nog 10 of 11 tonnen met spek die hij zo snel mogelijk zal verkopen, net als de overige natte en droge waren die hij nog heeft.

In een ander handschrift vervolgt Ten Brinck de brief. Omdat er geen ondertekening aanwezig is in het eerste deel moet ervan uit gegaan worden dat deze ook van Ten Brinck is, maar zeker is dit dus geenszins niet. Het tweede deel van de brief is op 8 december 1664 geschreven. Dit betreft een kopie van zijn laatste brief en bevat dus alleen de nodige info over de rekening en cognossementen die in het schip van Jan Meijer zijn geladen. Ten Brinck zegt de komst van de Franse schepen af te wachten en daarvan nieuws over de mogelijke oorlog met de Engelsen af te wachten. Op Sint Christoffel heeft het veel geregend zodat al het suikerriet in bloei staat. Er is lang geen suiker geproduceerd, maar dat zal hierdoor spoedig een aanvang nemen. Er is een grote hoeveelheid indigo met schipper Leendert Matthijssen verscheept. Dat had Ten Brinck ook graag gedaan, maar aangezien het zijn opdracht was om pas vracht mee te sturen met de laatst vertrekkende schepen had hij dit niet gedaan. Zodra hij droge waren van Raule ontvangt zal hij proberen die aan Pironneau te verkopen, hij verwacht dat dit over twee tot drie maanden makkelijker zal zijn.
Ten Brinck heeft het met Huijbrecht Claessen gehad over een plantage aankoop op Guadeloupe en wil er naartoe reizen om te zien of het beter is daar verder te ondernemen.
Bijgaand stuurt hij een factuur mee van 13 vaten suiker genummerd 11 t/m 23 op naam van Benjamin Raule en Hendrik Scholte. Deze is getekend op 6 december 1664. De vaten hebben als monogram BHS meegekregen.
De oxhoofden suiker zijn in zowel tarra ponden als in gewone ponden gegeven. In totaal gaat het om 6.072 pond suiker.

Benjamin Raule
Benjamin Raule (1634 Vlissingen – 1707 Hamburg) was een belangrijke koopman, reder en grondlegger van de Brandenburgse marine. Zijn familie was in de 16de eeuw naar Zeeland gevlucht.

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)
Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsSt. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[1] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren.’[2]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[3]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren.’[4]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt.’[5]

‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[6]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[7]

Noten
[1] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[2] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[3] idem, 14.
[4] idem, 18.
[5] idem, 26.
[6] idem, 27.
[7] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: