Samenvatting inhoud brief:
Cornelis Snelleman schrijft op 8 januari 1672 uit Suriname aan vendumeester Willem de Backer in Vlissingen en bevestigt de ontvangst van diens brief van 8 september 1671. Het spijt hem te horen dat De Backer nog geen betaling van Moittie van Sitterich heeft ontvangen, hij zal Van Sitterich daarover aanschrijven. Hij deelt mee dat hij van ds. Johannes Basseliers enige levensmiddelen heeft ontvangen. Met de brief stuurt hij een cognossement van een lading suiker en brandewijn, verscheept met kapitein Lourens Dubbeldemuts, met verzoek die door te zenden aan Snellemans neef Back. In Suriname heeft grote sterfte plaatsgevonden en volgens Snelleman heeft het land een tekort aan kolonisten: ‘Het landt is well, daer mankeert alleen volck.’ Suriname bevalt geadresseerdes zoon Ariaen de Backer goed, diens broer Johan woont nu met genoegen in Commewijne. In een naschrift deelt hij mee tot eind september in Suriname te blijven.
Willem de Backer
Geadresseerde Willem (Guillaume) de Backer is koopman en vendumeester in Vlissingen.[1] Hij is gemachtigde van zijn zwager ds. Johannes Basseliers, predikant in Suriname.[2]
De Backer is ook leverancier van goederen voor de soldaten in Suriname.[3]
Volgens de brief heeft De Backer twee zonen, Ariaen en Johan, die beiden in Suriname verblijven.
Cornelis Snelleman
Een Cornelis Snelleman was handelaar en planter in Suriname. Hij was mede-ondertekenaar van een verzoekschrift van mei 1675 aan de Staten van Zeeland tegen verhoging van belastingen.[4] Hij legt op 16 december 1675 met Samuel Nayy ten overstaan van gouverneur Pieter Versterre een verklaring inzake indianen af.[5] In de jaren 1693-1695 was Snelleman plantagehouder.[6]
Johannes Basseliers
Als reactie op een brief meegekomen met de schipper Jan Andriesen, schrijft Johan Basseliers op 10 januari 1672, te Torarica aan zijn zwager Guiljam de Backer, vendumeester (veilingmeester), wonende te Vlisingen. Blijkbaar heeft de Backer voor Johan een rekest ingediend, betreffende de uitbetaling van 3 jaar salaris, echter zonder succes. Omdat hij vanaf 1669 geen gage meer heeft gevraagd is hij bang dat Staten van Zeeland zouden denken dat hij geen predikant meer is, alhoewel hij predikanten kent die al twaalf jaar geen salaris meer hebben ontvangen en toch nog predikant zijn. Naast het niet uitbetalen van zijn salaris, klaagt hij over de zware werk- en klimaatomstandigheden. De schroeiende hitte, geen preekstoel, zijn slechte gezondheid, het waarnemen op andere plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn en kwaadsprekerij, vallen hem zwaar. Zeker in vergelijking met het werkklimaat van predikanten in het vaderland. Hij sluit de brief af met het dringend verzoek aan De Backer om elke 3 maanden rekest in te dienen bij de Staten van Zeeland, betreffende de uitbetaling van achterstallige salaris voor hem en de arbeiders. Tenslotte maakt hij nog melding dat hij tevreden is over de zaak betreffende zijn oom Jaspar Basselliers.
Basseliers werk als predikant
Vanaf 1678 was Basseliers eerste predikant te Paramaribo, als nieuwe hoofdstad van Suriname, maar bleef toch op zijn plantage wonen te Thorarica. Hij hield het zestien jaar vol, terwijl de gemiddelde ambtsduur van de predikanten in Suriname niet hoger den vijf jaar was. Basseliers heeft een bewogen en woelige pionierstijd in Suriname beleefd. Toch is hij tot aan zijn dood in 1689, in Suriname gebleven en diende zonder veel ophef, naar het schijnt zonder verlof in Nederland, zijn tijd meer dan uit. Hij was een practicus en met hart en ziel predikant en zocht het apostolaat onder de indianen. Deze waren echter moeilijk te bereiken, te meer omdat hij hun taal niet sprak en zij kinderen niet wilden afstaan voor christelijk onderwijs. In het begin treft men in zijn brieven een bittere toon aan, om het het humeur en kwaadsprekerij van sommige kolonisten. Ook had hij moeite met het klimaat en zijn gezondheid. De dringende vraag aan de Staten van Zeeland, hem zijn achterstallige tractement te betalen, kwam vaak in zijn brieven voor. Maar hij toonde grote wilskracht en doorzettingsvermogen, ondanks het verlies van zijn vrouw en twee van zijn kinderen. Gaandeweg arriveerden er meer predikanten in Suriname. In 1681 waren er drie: Basseliers op Thorarica, de Franse predikant Chaillon te Paramaribo en Bakker in Commewijne. In 1681 vroeg Basseliers aan de Staten van Zeeland opnieuw om zijn recht tot uitbetaling van hetgeen hem door Heinsius onthouden was. Pas in 1688 werd door Gouveneur Aersen tenslotte recht gedaan. In 1683 verkocht Zeeland zijn aandeel in de kolonie aan de West-Indische Compagnie, die deze op zijn beurt weer overdroeg aan de pas opgerichte Geoctroijeerde Sociëteit van Suriname, met als evenredige deelnemers: de West-Indische Compagnie, de stad Amsterdam en de familie Van Aerssen van Sommelsdijck. Door deze wisseling van eigendom keerde de situatie ten goede. Er kwamen meer financiële middelen ter beschikking en bovendien werd een gouverneur naar Suriname gestuurd: Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, voor een derde deel mede-eigenaar van de kolonie. In zijn instructies werd hem opgedragen de gereformeerde godsdienst krachtig te ondersteunen. Bij de aankomst van Van Aerssen in 1683 was alleen Basseliers nog werkzaam. Bakker was enige maanden voordien gerepatrieerd. Van Aerssen verzocht de Sociëteit dan ook dringend om versterking met een Nederlandse en een Franse predikant. Met Van Aerssen waren namelijk vele Franse calvinisten (Hugenoten) meegekomen, die de godsdienst in hun eigen taal wilden beleven. Aan het verzoek werd pas in 1687 gehoor gegeven, met de komst van dominee Anthonius Ketelaar in de divisie Commewijne en dominee Henricus Rosinus te Paramaribo. De alleroudste aantekeningen in de thans nog bestaande kerkregisters zijn van hun hand. Na zestien jaar was Basseliers geestelijk en lichamelijk opgebrand en legde hij, niet veel ouder den 45 jaar, zijn ambt neer. Op 4 september 1684 vroeg hij aan de gouverneur en raden ontslag uit zijn dienst als predikant. De laatste vijf jaar van zijn leven was hij allereerst planter en voerde hij enige malen per jaar zijn vele Surinaamse oxhoofden suiker en enkele Franse oxhoofden limoensap naar Nederland uit. Ondertussen hield hij als geestelijke herder de sterk slinkende gemeente van Thorarica bijeen. Johan Basselier kwam te overlijden tussen 6 oktober en 12 december 1689, waarschijnlijk als gevolg van een epidemie. Gouveneur Van Scharphuizen bericht dat de kerk en- schoolgebouwen geheel vervallen waren en niet meer geschikt voor een dienst.
Elizabeth en Nicolaes Basseliers
Lourens Dubbeldemuts
Deze schipper wordt als Laurens Francque Dubbeldemuts genoemd in de brief van 29 december 1671 van Nicolaas Combe uit Suriname aan Adriaan Liefhebber in Middelburg.[8]
De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.
Literatuur
J.M. van der Linde Surinaamse suikerheren en hun kerk; plantagekolonie en handelskerk ten tijde van Johannes Basseliers, predikant en planter in Suriname, 1667-1689 (Wageningen, 1966).
Noten
[1] Zeeuws Archief (ZA), GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 668. Aan Guilliaume de Backer, koopman/vendumeester te Vlissingen, gemachtigde onder meer van ds. Baseliers, voor een jaar traktement volgens resolutie en ordonnantie van 3 januarij 1669. ‘Aen Giljame de Backer, als procuratie hebbende van ds. Jan Baseliers, predicant in Zuriname, de somme van hondertdrieëendertich ponden ses schellingen acht grooten Vlaems over een jaer tractement bij resolutie ende ordonnantie van den derden januarij 1669 met bekentenisse overgedient, dus 133 £V 6 s. 8 gr.’
[2] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692), inv. nr. 1187 Aan Guilliaume de Backer, koopman/vendumeester te Vlissingen, gemachtigde onder meer van ds Baseliers, voor een jaar traktement volgens resolutie en ordonnantie van 4 november 1671. ‘Aen Guilliaume de Backer, als order hebbende van den predicant Bassalier in Suriname, de somme van 600 £ Vlaems over drie jaren tractement en tafelkosten, verschenen augusti 1671 bij ordonnantie 4 november 1671 met bekentenisse hier overgedient, dus 600 £ Vlaems.’
[3] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 1188 Aan Guilliaume de Backer, koopman/vendumeester te Vlissingen, gemachtigde onder meer van ds Baseliers, voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 3 februari 1672. Verdere betalingen voor leveranties zijn vermeld in de inv. nrs. 1189, 1374, 1375, 1376 en 1493. ‘Aen Guiiliaume de Backer de somme van 66 £ 13 s. 4 d. Vlaems voor leverantie van goederen aen de soldaten in Suriname volgens den wisselbriev van den commandeur Versterre ordonnantie 2 februarij 1672 met bekentenisse hier overgedient, dus 66 £ 13 s. 4 d. Vlaems.’
[4] Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren het Surinaams museum, Paramaribo KDV architects (Paramaribo 2003). Zie: https://adoc.pub/zeeuwse-archivalia-uit-suriname-en-omliggende-kwartieren.html Geraadpleegd op 7 november 2021.
1675 - mei - verzoekschrift inwoners 2035 - 258 gericht aan de Staten van Zeeland. Betreft voornamelijk een petitie tegen de verhoogde belastingen. Versterre schreef hierover in zijn voorgaande brief. Ondertekend door: Was geteijkent voor d Jootse Natie: Davidt Nassie; Aron da Silva; Samuel Nassie; Isack Drago; Raphel Aboab; Isack de Avilaer; Isack Gabaij Sid; Isack d. Costa; Daniel Missiah; Jacob Nunes Sentigo; Samuel Perrera; Bento d. Costa; Isaq en Jacob Perrera Jacob Nunes d. Castao; Gabriel Antones. Was geteijkent door d'duijtsche: C: Nachtegael; J: V: Ruijven; Cor. Snelleman; A. B. Schoors; R: D: Plessies; Jan Scherphuijsen; J: Wobma; Pieter van Lancam; Ab. Schedeijn; La Fortune; Michiel van Dee; Jan Frederick Bachman; D: Sonius.
[5] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 278 Attestatie van Cornelis Snelleman en Samuel Nassy, 1675 december 16.
[6] Database Generale lijsten der hoofdgelden - Sociëteit van Suriname. https://www.dutchslaverytaxsuriname.com/doorzoek-de-database/ Geraadpleegd 7 november 2021.
[7 ] TNA, HCA 30, inv.nr. 1059 I Catharina Basseliers Vlissingen 9 januari 1672 en TNA, HCA 30 inv.nr. 1059 I broer van Johan Basseliers Vlissingen 16 januari 1672.
[8] TNA, HCA 30, inv.nr. 1059 I, Adrian Liefhebber kapitein Middelburg 29 december 1671.
Bij deze context horen de volgende brieven: