Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevindt zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsHandelsagent Hermanus ter Beeck schrijft op 11 december 1664 aan Laurens Willemsen Verpoorten vanuit Basse Terre op St. Christoffel (het huidige St. Kitts). Hij geeft aan diens brief van 8 september 1671 ontvangen te hebben en geeft aan dat de suiker die Verpoorte ontvangen heeft nog maar een kleine hoeveelheid is. Hij zegt de komst van kapitein Claas Raas te verwachten omdat dit kort na dit schrijven uitliep vanuit Middelburg en ook het schip de Aardenburgh over vijf tot zes weken wordt verwacht.
Ter Beeck stuurt een cognossement met kapitein Jan Meijer mee van tien oxhoofden suiker. Dat is vereffend met de rekening van Backer voor de aan hem geleverde slaven. De suiker weegt 5.352 pond en is gemerkt No LVP (Laurens Verpoorten) 1 à 10.
Ter Beeck zegt nog 8.000 pond suiker te hebben ontvangen en nog eens 8.000 pond voor rekening van de geleverde slaven. Omdat het zoveel geregend heeft moest hij de suiker echter voor 15 gulden per eenhonderd verkopen, vrij van alle lasten en meesturen met de fluit van Broer Jochemsen van Amsterdam. Dat was een nieuw schip van 100 last groot. Ter Beeck meent daaraan goed gedaan te hebben, want denkt dat Verpoorten anders 30% verlies had geleden. Ter Beeck zal ook 2.400 gulden in wisselbrieven meesturen met kapitein Jan Meijer, die over twee tot drie weken vertrekken zal. Hij hoopt daarin nog duizend pond suiker te laten, maar dan zonder verlies, want hij gaat ervan uit dat na kerst de suikerprijs stijgen zal, omdat de oogst goed zal zijn en er al schoven met rietsuiker op het land klaar staan. Hij zegt de hele dag in de weer te zijn en nooit stil te staan Vervolgens haalt hij hier een gezegde of spreekwoord aan dat thans niet meer bekend is ‘bouger de negers zijn doot’, ‘d’ander wat anders’, waarmee hij aan lijkt te geven dat niemand weet wat er gaande is. Als het gaat om de slechte suikeroogst meldt hij dat er gezegd wordt ‘evenwel noch goet is voor doode negoros te betalen’, waarmee hij lijkt aan te geven dat je beter maar kan betalen voor slechte kwaliteit suiker, dan helemaal niets te hebben.
Ter Beeck maakt vervolgens een toespeling op een jonkheer die kapitein Jan Meijer zou beletten dat Ter Beeck direct zaken met hem doet en niet naar zijn raad te luisteren en dat ziet hij niet zitten: ‘Daer staet mijn de muts niet na.’ Hij verzekert Willemsen Verpoorten dat hij probeert zijn belangen zo goed mogelijk te behartigen ook al kan hij geen resultaten overleggen. Hij zegt hem nooit geadviseerd te hebben over goederen die verstuurd moeten worden omdat Willemsen Verpoorten altijd goederen zond die direct verkoopbaar bleken op Sint Christoffel. Ter Beeck zegt een partij suiker verkocht te hebben voor vijftien gulden per éénhonderd en dat Willemsen Verpoorten daaraan zeven- tot achtduizend gulden in belegd zou hebben, maar die suiker door de slechte oogst 30% minder opbracht dan gedacht. Hij denkt daarom dat vijftien gulden per éénhonderd een redelijke prijs is waarmee Willemsen Verpoorten tevreden zou moeten zijn. Hij geeft aan 9.500 pond suiker voor een prijs van 1.425 gulden mee te zenden met Broer Jochemsen. Hieruit kan worden opgemaakt dat Ter Beecks inhoudsmaat van éénhonderd een gewicht van 100 pond omvat. Tevens heeft hij bij Jan Meijer, die op Middelburg vaart, ook nog vijf oxhoofden van samen 2.558 pond suiker ingeladen, die voor Hans Hoste bestemd zijn. Omdat de schepen klaarliggen voor vertrek moet Ter Beeck de brief afsluiten, zodat hij de brieven snel mee kan geven.
Opmerkelijk gegeven aan deze brief is dat het omslag in een ander handschrift dan dat van Ter Beeck is geschreven, dat lijkt op dat van Gerard Douw, die ook meerdere brieven met de postzak aan boord van kapitein Jan Meijer meegaf.

Laurens Willem Verpoorten
Laurens Willemsen Verpoorte werd voor 1603 geboren en overleed in 1681. Hij had een zoon: Michiel Laurensz. Verpoorte. De familie Verpoorten was een rijke Middelburgse familie. Zij waren Orangisten en leden van de familie hadden daarom tussen 1651 en 1672 geen zitting in de Middelburgse Raad (Eerste Stadhouderloze Tijdperk). In 1672 werd Laurens Willemsen Verpoorten echter lid van het Burgercommittee en woordvoerder van de opstandige burgerij. Hij was in de jaren 1673, 1674, 1676 en 1679 Raad van Middelburg en in de jaren 1675, 1677, 1678 en 1680 Schepen van Middelburg. Dat de familie rijk was blijkt uit de jaarlijkse inleg tussen 1679 en 1690 van £ Vls. 1.589 (€ 4.314) in de WIC belegden en ook kleinere bedragen in de VOC.[1]

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)

Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[2] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren’. [3]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[4]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren’.[5]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt’.[6]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[7]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd.’[8]

Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] Murk van der Bijl, Idee en interest. Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral in Middelburg tussen 1702 en 1715 (Groningen, 1981).
[2] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[3] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[4] idem, 14.
[5] idem, 18.
[6] idem, 26.
[7] idem, 27.
[8] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: