Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

TE000444-IKaart van Suriname uit 1686 eeuw, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444Torarica, 9 januari 1672. Johannis d’Olijslager schrijft zijn oom, koopman Daniël Waeijwel, te Middelburg. Hij herinnert oom er fijntjes aan dat hij hem al eerder, op 19 december van het vorig jaar, een brief stuurde met het schip van Laurens Dubbelmuts. In die brief verzocht Johannis hem, te bemiddelen bij zijn sollicitatie naar de post van secretaris te Suriname. Hij hoopt dat het Daniël lukt deze post voor hem te verkrijgen en vraagt of hij zijn best daarvoor wil doen: ‘Hoope u l[ieve] wat meer als zijn debvoir doen sult.’ Zeker omdat die baan hem jaarlijks inkomsten zal opleveren van 8.000 gulden. Om een grotere kans daarop te maken zal hij op deze dag ook de heer De Meij over het bovenstaande aanschrijven.
Johannis meldt dat de kapiteins Claes Ras en Jan Diemensen op 21 december gearriveerd zijn; ze hebben 300 slaven meegebracht. Jacob Soetelinck kwam aan op 23 december; hij heeft de afstand Vlissingen-Torarica binnen acht weken afgelegd per schip. Soetelinck rapporteerde dat het schip van Jan Andriessen al tien dagen vóór hem was afgezeild, dus kijkt men nu reikhalzend naar zijn komst uit.
Johannis heeft nog niet één brief ontvangen van zijn vrienden; hij hoopt dat zijn post met het schip van Jan Andriesen is meegekomen. Dat God deze schipper genadig mag zijn, opdat zijn schip veilig zal aankomen.
Johannis zal kopieën van zijn sollicitatiebrieven sturen aan de Heren van de Raad; dit om niets aan het toeval over te laten in geval van tegenspoed onderweg. Als de vorige brief toch is aangekomen, mag deze verbrand worden.
Johannis laat zijn oom weten dat het goed met hem gaat en hoopt ook op een goede gezondheid voor ‘alle de vrunden’. Met een laatste groet wenst hij Daniël ‘een goedt ende salich Nieujaer.’ 
In het PS wordt duidelijk dat er een wissel van 500 Pond Vlaams (drieduizend gulden) op zijn naam getrokken is en omdat hij geen schulden zegt te hebben, moet hij er wel bij betrokken zijn.

Johannes d’Olijslager
Een Johannes d’Olijslager wordt vermeld in een weesakte van 4 mei 1639 van de weeskamer te Middelburg.[1] Johannes d’Olijslager, naar eigen zeggen afkomstig uit Middelburg, vertrok in 1671 met zijn gezin naar Suriname,[2], waar hij blijkens bovenstaande brief aankwam op 5 september 1671. Tot dat gezin behoorden de zoons Abraham en Daniël; een dochter Susanna was in Middelburg achtergebleven zoals we weten uit een brief van Daniël aan Susanna.[3]
Hij wilde daar een pottenbakkerij oprichten, waarvoor hij een vergunning had van de Staten van Zeeland, gedateerd 14 mei 1671, waarin zijn naam als Johannes Olislaeger wordt gespeld.[4] In december 1671 solliciteerde hij met brieven aan het provinciebestuur van Zeeland, pensionaris Pieter de Huybert en alle mogelijke andere bekenden naar de functie van secretaris van de kolonie Suriname, vacant geworden door de dood van Johan Bolle in november 1671; in die sollicitatie beriep hij zich op zijn kennis van Engels en Frans.[5]
'For people with an official function, such as the administrator but also the secretary of the colony, it was an advantage to be multilingual. People in Suriname were aware of the importance of these language skills. When Suriname's secretary Johan Bolle died in 1671, various people were eager to follow in his footsteps and claim this lucrative post. The recent arrival Johan d’Olijslager wrote to all the contacts he could think of in Zeeland to emphasize his desire to become secretary and explain why he was the best man for the job. One of the things he mentioned in several letters was his ability to speak both English and French, a testimony to the importance of both.’[6] 

Daniël Waeijwel
Daniël Waeijwel werd op 4 april 1681 begraven. Dit was vermoedelijk een kind van de geadresseerde koopman. Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat deze woonde ‘Over de Sint Jorisbrug’, dus aan de overkant van het water van de Penninghoeksingel in het verlengde van de Sint Jorisstraat, de huidige Sint Antheunisstraat. De Sint Jorisbrug zou later de in de volksmond de naam ‘Smytegelt bruggetje’ krijgen, naar aanleiding van de legende over de predikant die hier door engelen tegen aanvallers beschermd zou zijn.[7]

Claes Raes

Claes Raes (Claeijs Ras) arriveerde op 21 december 1671 uit westelijk centraal Afrika in Suriname met het schip Goude Poort. Eerdere reizen waren in 1662 met het schip Vrede uit Loango naar het Frans Caribisch gebied, in 1665 met het schip Diamant uit Loango naar Basse-Terre (St. Kitts), in 1669 uit Hellevoetsluis via Mpinda naar Suriname. Een latere reis was in 1675 met het schip Goude Poort uit Loango naar Suriname. Claes Raes werd op 2 maart 1677 te Middelburg begraven.[8]

Jan Diemensen
Van Jan Diemensen zijn uit database slavevoyages drie reizen bekend: in 1668 met het schip Zeven Gebroeders van Cap Lopez naar Suriname, in 1670 met hetzelfde schip van Loango naar Suriname en in 1672 opnieuw, maar nu van Malembo naar Suriname (nrs. 44277, 44134 resp. 44148), waar hij op 21 december 1671 arriveerde. Jan Diemensen, laatstelijk gewoond hebbende aan de Kinderdijk te Middelburg, werd aldaar begraven op 14 maart 1675.[9]

Jacob Soetelinck
Een Jacob Soetelinck wordt genoemd als lidmaat van de Nederduitsch gereformeerde kerk te Vlissingen in januari 1665 met het adres Vlamingstraat.[10]

Jan Andries(s)en
Jan Andriessen, schipper op het schip Aerdenburch, was leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[11]

Johan Bolle
Op 21 mei 1665 bekrachtigden de Staten-Generaal zijn benoeming als commandeur op het eiland Tobago.[12] maar blijkens brieven van hem, was hij in 1664 nog actief op Kaap Ster te  Sint Christoffel (St. Kitts) om suiker te verkopen. Het bewijs ontbreekt dat hij de functie van commandeur daadwerkelijk heeft kunnen uitoefenen. De Staten van Zeeland benoemden in 1670 Johan Bolle, koopman te Vlissingen, tot secretaris van de geheele capitania van Suriname.[13] De Staten verstrekten hem een uitrustingstoelage. ‘Aen Jan Bolle gaende voor secretaris naer de provintie van Suriname, de somme van sesentsestich ponden derthien schellingen vier grooten Vlaems, eens, voor een toelegh tot uijtrustingh van sijn persoone volgens resolutie van de heeren van den Rade date deser, bij ordonnantie van den XXVen martii 1670 met bekentenisse hier overgedient, dus LXVI £ XIII s. IIII d. Vlaems’ (£ Vls. 66:13:4, ofwel 400 gulden).[14]
De Staten betaalden ook zijn verhuizing. ‘Aen Gerbrant Metman, doende de affaires van den secretaris Jan Bolle in Zername, de somme van derthien ponden thien schellingen Vlaems over het transporteren van eenige van desselfs goederen naer Sername bij attestatie ordonnantie van den 19 augustij 1671 met bekentenisse hier overgedient, dus XIII £ X schellingen Vlaems’ (81 gulden).[15] De Staten van Zeeland kregen klachten over zijn functioneren. Nicolas Combe stelde dat die kritiek onterecht was en dat Bolle een eerlijk man was. [16] Bolle overleed op 21 november 1671.[17]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog

De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*M. van Groesen, ‘Barent Jansz. en de familie De Bry. Twee visies op de eerste Hollandse expeditie ‘om de West’ rond 1600’, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 29-48.
*J. Hudig Dzn., De scheepvaart op West-Afrika en West-Indië in de achttiende eeuw (Amsterdam, 1926).

Noten
[1] ZA, toegang 10, Rechterlijke, Weeskamer en Notariële Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), 1456-1811 (1852) inv. nr 115a Weesakten Middelburg 1633-1639.
[2] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I, brief aan Justus de Huijbert secretaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg, 9 januari 1672.
[3] TNA, HCA 30 1059 I, brief aan Susanna d' Olijslager Middelburg, 10 januari 1672.
[4] ZA, toegang 2, Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799) inv. nr. 1677, fol. 68v. Register van octrooien Staten van Zeeland deel II (1650-1715).
[5] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I, brief aan Pieter de Huijbert pensionaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg, 14 december 1671.
[6] L.H. Roper (red.), The Torrid Zone: Caribbean Colonization and Cultural Interaction in the Long Seventeenth Century (Columbia (SC): University of South Carolina Press 2018).
[7] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59371, Begraaflijst Middelburg, 1681.
[8] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1677.
[9] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59331, Begraaflijst Middelburg 1675.
[10] DTBL Vlissingen 23 (NG Lidmatenregister 1654-1672) Register K 483, f. 86.
[11] ZA, toegang 508, Rekenkamer C, inv.nr. 1420, folionr. 275v en 276r en inv.nr. 1424a, acquitten.
[12] Nationaal Archief, OWIC 42 p. 129 en Albert Helman Waar is Vrijdag gebleven? Drie studies over een klein eiland (Zutphen, 1983) 30; Cornelis Ch. Goslinga The Dutch in the Caribbean and on the Wild Coast 1580-1680 (Assen, 1971).
[13] J.A. Schiltkamp De geschiedenis van het notariaat in het octrooigebied van de West-Indische Compagnie: voor Suriname en de Nederlandse Antillen tot het jaar 1964 (’s-Gravenhage, 1964) 107.
[14] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 773 Aan Jan Bolle, van Vlissingen, secretaris, een toelage volgens resolutie van de heren van de Rade volgens ordonnantie van maart 1670 f. 221v.
[15] ZA, GIDS102 Gids Staten van Zeeland en Suriname, 1667-1684 (1692) inv. nr. 909 Aan Gerbrant Metman, koopman te Vlissingen, gemachtigde van Jan Bolle, voor het transporteren van bagage en huisraad f. 241r.
[16] S. Zijlstra Anglo-Dutch Suriname: Ethnic interaction and colonial transition in the Carribbean, 1651-1682 (Amsterdam, 2015) 27.
[17] TNA, HCA 30 1059 I Daniël Fannius advocaat-fiscaal Staten van Zeeland Abdij Middelburg 9 januari 1672.

Bij deze context horen de volgende brieven: