Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud brief

St ChristoffelKaart van St. Christoffel (het huidige St. Kitts) uit 1729. De Zeeuwse nederzetting Caap Ster bevind zich in het uiterste noordwesten van het eiland, bron: Wikimedia CommonsOp 11 december 1664 schrijft handelsagent Hermanus Ter Beeck vanuit Basse Terre op St. Christoffel (het huidige St. Kitts) aan koopman François de Cliever in Middelburg. Hij is verbaasd dat de laatst gearriveerde schepen geen brieven bij hadden van De Cliever waarin hij aangaf wat hij met de 41 rollen tabak had gedaan en ook dat hij geen bericht heeft gestuurd over de wisselbrief van 320 gulden en het horloge dat hij met Anthonij de Moijses had meegestuurd. Ter Beeck meldt op De Cliever een wisselbrief getrokken te hebben ter waarde van 326 gulden en veertig cent die aan Cornelis Janssen betaald moet worden. Indien De Cliever de wisselbrief niet accepteert (en wil protesteren) verzoekt Ter Beeck hem om deze niet naar hem te retourneren maar aan Hendrick Wijnhoudt in Amsterdam te sturen.
Samen met de brief gaan er twee cognossementen mee, eentje van een pijp en een oxhoofd suiker die netto 1.449 pond wegen en met CR gemerkt zijn. Hij vraagt of De Cliever die voor zijn rekening wil ontvangen. Het andere cognossement is van tachtig stuks huiden gemerkt TB. Deze kunnen naar Hendrick Wijnhoudt in Amsterdam worden gezonden en bij hem kunnen de onkosten worden verhaald. Het komt door toedoen van Jan Meijer dat De Cliever nog niet de 216 huiden heeft ontvangen, hoewel Meijer wel zes tot zeven weken tevoren was gewaarschuwd hiermee bij het vervoeren van vracht rekening te houden en deze -in verband met het gewicht wat er anders op drukken zou- als laatste te laden. Op deze manier is er toch de nodige schade ontstaan en dat is volgens Ter Beeck te wijten aan Meijer.
Normaalgesproken zou Ter Beeck meer suiker ingeladen hebben, maar hij had al 40.000 pond verkocht voor vijftien gulden per éénhonderd (vrij van alle kosten), Ter Beeck loopt het risico op een schip dat van Amsterdam komt te laden, maar doet dat in verband met de vochtigheid van het klimaat en de invloed op de suiker, waardoor hij anders vreesde wel 30% verlies te  moeten lijden.
Ter Beeck meldt voor een bankroet te vrezen van De Cliever omdat Pieter van de Velde ongeveer vijfhonderd pond suiker heeft gegeven voor de goederen van De Cliever en deze kunnen kennelijk moeilijk worden teruggevorderd. Hij verzoekt De Cliever om wat beter op Jan Meijer te letten, dat deze zijn geloftes nakomt.
Door de vele regenval hebben de suikermolens niet gedraaid, maar Ter Beeck verwacht dat ze na kerst weer volop zullen gaan draaien. Tevens moet De Cliever een klein zakje van kappitein Jan Meijer invorderen. Dat is ITB gemerkt en bevat twee stukjes goud en zilveren deksels van kannen. Hij vraagt of De Cliever de prijs voor deze goederen aan hem wil vergoeden en hem drie bierkannen toe te sturen. Er is in de kolonie goede afzet van bier, wijn en brandewijn, maar de suikerverkoop ligt vooralsnog stil.

François de Cliever
François de Cliever wordt in zowel 1645 als 1649 als diaken van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente in Middelburg benoemd.[1]

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)

Strenge scheepvaartwetten van de Britten, die onder meer export van Britse goederen naar niet-Britse landen door buitenlanders verboden, lagen ten grondslag aan de oorlog tussen de Republiek en Groot-Brittannië. Ook constante conflicten in de koloniale gebieden vormden hiervoor de aanleiding. Zo veroverden de Britten in 1664 Curaçao en Nieuw-Amsterdam en werden door Robert Holmes Nederlandse forten op de Afrikaanse kust ingenomen. De Ruyter, die op strafexpeditie naar Afrika en West-Indië werd gestuurd, heroverde deze forten weer. Een door de Staten-Generaal in oorlog geïnitieerde actie die tegenwoordig nogal eens volstrekt buiten de context wordt uitgelegd als zou De Ruyter hiermee bewust de slavenhandel en slavernij in stand gehouden hebben.
De oorlog werd vooral ter zee uitgevochten. De Britten namen 522 Nederlandse koopvaardijschepen buit. Tijdens deze oorlog zat het de Britten niet mee. In 1665 brak de pest uit in Londen en op 12 september 1666 woedde een grote brand in de stad. De eerste zeeslag, die van 13 juni 1665 in de Slag bij Lowestoft werd nog gewonnen door de Britten, maar in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 juni 1666) trokken de Nederlanders aan het kortste eind. De Tweedaagse Zeeslag (4 augustus 1666) was wederom een overwinning voor de Britten, waarna Terschelling in de as werd gelegd. Raadpensionaris Johan de Witt revancheerde zich met een plan om de thuisbasis van de Engelse vloot aan te vallen. Tussen 19 en 24 juni 1667 voer een vloot onder De Ruyter de Thames op en vernietigde bij Chatham drie kapitale en tien andere oorlogsschepen en nam het vlaggenschip HMS Royal Charles op sleeptouw als buit mee naar de Republiek. Op 31 juli 1667 werd de Vrede van Breda gesloten tussen beide mogendheden.

St. Christoffel
St. Christoffel heet tegenwoordig St. Kitts, ook bekend als Saint Christopher Island, gelegen in de Caribische Zee en behorend tot de Kleine Antillen. Blijkens onderzoek van Monique Klarenbeek naar onder meer 139 uit St. Christoffel afkomstige, gekaapte brieven bedreven Nederlanders daar handelsactiviteiten in de zeventiende eeuw.[2] De volgende citaten zijn afkomstig uit haar doctoraalscriptie uit 2006.
‘Phillippe de Longvilliers du Poincy, ridder in de Orde van Malta, sloot als gouverneur van St. Christoffel in 1640 een contract met kooplieden uit Middelburg voor de exclusieve handel op het eiland’ (...) ‘De handel op het eiland was grotendeels in handen van particuliere kooplieden uit de Republiek, net zoals overal in de Caraïbische wateren’. [3]
‘Het grootste deel van de Nederlanders op het eiland was mannelijk en slechts voor een korte periode op het eiland. Ze zijn onder te verdelen in twee groepen. Ten eerste waren er tenminste vijftien vermoedelijk jongere mannen die in opdracht van een koopman of handelshuis uit de Republiek voor enige tijd de zaken waarnamen op het eiland. Deze handelaren hoopten met enig kapitaal, ervaring en een zeker netwerk naar huis terug te keren’.
(…) ‘Ten tweede waren er de reizigers die hun eigen cargasoen begeleidden of die van familie of vrienden. Ze huurden een deel van het schip voor koopwaar die ze op het eiland wilden verkopen om na ontvangst van geld of retourgoederen weer naar de Republiek te vertrekken. Zij woonden niet op het eiland en bleven niet lang.[4]
‘Het waren vooral de Zeeuwen die actief waren in West-Indië, in de WIC, als kolonisten, in de kaapvaart en (…) als particuliere handelaren’.[5]
‘De door de Nederlanders gestimuleerde suikerteelt echter gaf de eilandeconomie pas echt een groeispurt’.[6]
‘Tabak, katoen en suiker waren met de verfstof indigo de exportproducten van het eiland.’[7]
‘Met hun wereldwijde handelsnetwerk en financiële steun droegen de kooplieden uit de Republiek in de eerste helft van de 17de eeuw in hoge mate bij aan de groei van de tabaks- en suikerteelt op het eiland. Door de lage vrachtkosten in de Republiek was het mogelijk verschillende soorten koopwaar tegen een redelijk prijs te leveren. De suiker en de tabak, waarmee de planters de koopwaar betaalden, zorgden voor een bloeiende tabaks- en suikerindustrie in de Republiek. Er bestond een intensieve handelsverbinding tussen de Republiek en het Frans-Engelse eiland, waarbij de schippers van de meer dan honderd Nederlandse schepen die het eiland jaarlijks aandeden, een belangrijke rol speelden. Zij behartigden de belangen van zowel de kooplieden in de Republiek als van de kooplieden op het eiland.
Vanaf 1664 veranderde de situatie, toen eerst Engeland en later Frankrijk met drastische protectionistische maartregelen kwamen om hun eigen handel te stimuleren ten koste van de Nederlandse kooplieden. Tegen de wil van de planters op het eiland werd de handel met de Nederlanders steeds meer aan banden gelegd’.[8]

Literatuur
*J.R. Bruijn The Dutch Navy of the seventeenth- and eighteenth centuries (Columbia (South Carolina), 1993).
*A. Doedens, Liek Mulder Nederlands-Engelse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw, 1652-1674 (Zutphen, 2016).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: een onderzoek naar de aanwezigheid van Nederlanders op het eiland St. Christoffel op basis van brieven geschreven aan de vooravond van de Tweede Engelse oorlog 1664-1665’ (Universiteit Utrecht, Faculty of Humanities, Theses 2006).
*M. Klarenbeek, ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’ in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
*Monique Klarenbeek, St. Christopher as a Trade Hub for Dutch Merchants, 1624-1667 (2014).
*Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife (Hilversum 2006).
*Piet van Sterkenburg, ‘”Onse negerssvolc soo kijven omdat negerijnen haer niet en wijlt laten fijke fijke.” Brief van Adriaen Adriaensen vanuit Geuadelupe, 5 december 1664’, in: Erik van der Doe, Perry Moree, Dirk J. Tang (red.), et al., De smeekbede van een oude slavin en andere reisverhalen uit de West. Sailing Letters Journaal II (Zutphen, 2009) 58-68.

Noten
[1] ZA, toegang 997, inv.nr. 159386, F. Nagtglas, De algemeene kerkeraad der Nederduitsch-hervormde gemeente te Middelburg van 1574-1860' (Middelburg 1860) 155-156.
[2] M. Klarenbeek ‘Grutters op de Antillen: Particuliere kooplieden uit de Republiek op het eiland Sint Christoffel in de zeventiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 32/2 (2013) 20-37.
[3] M. Klarenbeek (a) ‘Grutters op de Antillen’ enz. p. 11.
[4] idem, 14.
[5] idem, 18.
[6] idem, 26.
[7] idem, 27.
[8] idem, 17, 45.

Bij deze context horen de volgende brieven: