Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

TE000444-IKaart van Suriname uit 1686 eeuw, met daarop alle aanwezige plantages aangegeven, tekening, ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. TE000444Briefschrijver Abel Thisso schrijft op 12 januari 1672 uit Suriname aan Justus de Huijbert in Middelburg en biedt zijn verontschuldigingen aan dat hij voor zijn vertrek door ziekte en koorts niet in staat is geweest om afscheid te nemen en de orders van zijn superieuren in ontvangst te nemen, waarvoor hij nederig vergiffenis vraagt.
Hij is op 22 december in de rivier van Suriname aangekomen, God zij dank waren allen in goede gezondheid behalve een oude vrouw die stierf tijdens de overtocht.
Ze hebben daar slechts zeven paarden gebracht, de rest is doodgegaan. Kapitein Jan Andriessen is een week later aangekomen.
Hij biedt zijn verontschuldigingen aan dat hij nog niet had geschreven over de voortgang van de suikerproductie. Wat de vestingwerken betreft is te wensen dat ze beter onderhouden waren dan ze nu zijn, maar hij durft niet meer uitgaven te doen, hoewel dit zeer noodzakelijk is.
Tot besluit herhaalt hij zijn verontschuldigingen.

Abel Thisso
“Eigenlijk Tyssot. Volgens Lettres choisies écrites depuis sa jeunesse jusqu’à un âge fort avancé à différentes personneset sur toutes de sujets van mr. Simon Tyssot de Patot ( La Haye 1727) was hij een achterneef van die schrijver (zie over deze: Nieuw Theol. Tijdschr. (1916) blz. 1 en Revue du XVIIIe siècle (Oct. 1916), beide artikelen van dr. J.C. van Slee). Hij was vaandrig in dienst van de Staten van Zeeland, toen hij in 1668 door deze met soldaten en kolonisten naar Tobago (zie aldaar) werd gezonden, waar hij in april als ‘commandeur’ in functie trad. Ongetwijfeld was hij Fransman, die over Nederlanders als ‘flamands’ schreef en onze taal niet kende, in elk geval niet kon schrijven. Zijn beheer op Tobago liet, door gemis aan tact tegenover burgers, militairen en Indianen alles te wenschen over. Dit belette niet dat hij, na het verlies van Tobago in december 1672, naar Suriname werd gezonden om als luitenant, commandant van het garnizoen, onder den luitenant-gouverneur P. Versterre dienst te doen. Na diens overlijden is hij in april 1677 als luitenant-gouverneur opgetreden en de opstanden, die op Tabago aan de orde van den dag waren geweest, zijn onder zijn bewind ook in Suriname begonnen. Men kan wel zeggen, dat de treurige toestand waarin eind december 1678 Heinsius de kolonie vond, aan Thisso's gebrek aan beleid is te wijten geweest. Hij schijnt met de schepen die de nieuwe gouverneur brachten, naar Nederland te zijn teruggekeerd, althans na de plechtige overgave, waarbij de drie commissiebrieven (van den stadhouder, de Staten-Generaal en de Staten van Zeeland) werden voorgelezen, eerst aan de burgers en daarna aan de bezetting in het fort, hoort men verder niets van hem en kapitein Pleyster, die met Heinsius was uitgekomen, trad in zijn plaats op.’[1]

Mr. Justus de Huybert (1611-1682)
Meer dan in de achttiende waren er in de zeventiende eeuw onder de Zierikzeese bestuurders politieke talenten aanwezig. Als tweede stad van Zeeland zag de magistraat van Zierikzee het als haar taak om bekwame regenten af te vaardigen die ambitie hadden als bestuurders van het gewest en van de Republiek. Een van hen was mr. Justus de Huybert. De familie De Huybert behoorde vanaf het eind van de middeleeuwen tot de meest vooraanstaande families in Zierikzee. De vader van Justus was Adriaan de Huybert, die onder meer raad, schepen, burgemeester en thesaurier van de stad was. Naar hem is de De Huybertstraat in de wijk Malta in Zierikzee genoemd. Uit zijn eerste huwelijk met Anthonetta Teellinck werden vijf kinderen geboren. Justus was de op een na oudste. Zijn voornaam was een verfraaiïng van zijn doopnaam want die luidde Joos. Hij was genoemd naar zijn grootvader Joos Eewoudse Teellinck wiens carrière eindigde als lid van de Raad van State. Na de Latijnse school ging Justus in 1630 rechten studeren in Leiden.

Een plaats op de Zierikzeese regeringskussens behoorde voorlopig niet tot de mogelijkheden. Dat vanwege het feit dat Justus’ vader zitting had in de raad en het tegelijkertijd zitting hebben van vader en zoon was verboden. Zijn juridische kennis kwam te baat bij zijn benoeming tot schepen in 1645. Vier jaar later werd mr. Justus de Huybert secretaris en pensionaris van de stad. Het ambt van secretaris bracht met zich mee dat hij de penvoerder was. Dat van pensionaris betekende dat hij woordvoerder was en de vroedschap met zijn juridische kennis terzijde stond.

Huwelijk
Ondertussen was Justus in 1640 in het huwelijk getreden met de in Antwerpen geboren Anna Engelbrechts van Dortmond. Het gezin woonde aan de zuidzijde van de Oude Haven, nu Havenplein 10. In het huis ernaast, Havenplein 12, hadden Justus en zijn ouders gewoond. Na het overlijden van Anna hertrouwde hij met de Zierikzeese Levina de Munnick. Nadat hij in 1676 opnieuw weduwnaar was geworden, hertrouwde hij met Geertruida Vorstius, geboren in Leiden en weduwe van Pieter Sterthemius, lid van de Zeeuwse Rekenkamer. Ook haar zou hij overleven. Alleen uit het eerste huwelijk werden kinderen geboren: twee dochters en een zoon.

Ambassadeur
1664 vormde een belangrijk jaar in het leven van mr. Justus de Huybert. Toen werd hij benoemd tot secretaris van de Staten van Zeeland.  Al eerder had hij zich onderscheiden want in 1660 was hij belast met een gezantschap naar Frankrijk dat tot doel had om eerdere afspraken te vernieuwen en regelingen te treffen ten aanzien van de handel. Het werd een geslaagde missie. Daarom viel het oog opnieuw op hem toen een delegatie naar Engeland moest worden samengesteld, maar op dat aanbod ging hij niet in.

De Huybert hield er wel de eretitel van ambassadeur aan over. Trouwens, op zijn eer moet hij gesteld zijn geweest. Nagtglas schrijft in zijn Levensberichten van Zeeuwen dat De Huybert zich graag De Hubèr hoorde noemen, wat veel deftiger klonk. Nagtglas verhaalt ook dat De Huybert tevergeefse pogingen heeft gedaan de heerlijkheid Rengerskerke aan te kopen. Omdat die voor een deel in het water was verdwenen, stelde deze heerlijkheid weinig voor maar hij had zijn naam ermee kunnen verlengen: De Huybert van Rengerskerke. Die ijdelheid doet niets af aan de bekwaamheid van De Huybert. Nagtglas citeert de Zeeuwse historiekenner Pieter de la Rue die De Huybert kenschetste als onder meer ‘een liefhebber der ware deugd’, die heel goed de schijn van het zijn wist te onderscheiden.[2]

Jan Andries(s)en
Jan Andriessen (in de brief Jean Andris), schipper/commandeur op het schip Aerdenburch is leverancier van goederen voor het garnizoen te Paramaribo. Er bestaat een rekening van hem voor leverantie van vlees ten dienste van het garnizoen volgens ordonnantie van 16 februari 1671.[2] Andriessen heeft eerder al een brief meegestuurd met schipper Soetelinck, deze komt vaker voor als bezorger van post van Zeeuwse brieven uit de West. De volgende rekening gericht aan Geleijn Blonckebijle bevind zich in de archieven van Rekenkamer C van het Zeeuws Archief: Aan Geleijn Blonckebijle, koopman te Vlissingen, boekhouder van de Biekorff van schipper Jacob Soetelinck en van het schip Fort Zeelandia, voor transport van vivres en ammunitie en voor leverantie van goederen aan de soldaten volgens ordonnantie van 17 december 1672.[3]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*M. van Groesen, ‘Barent Jansz. en de familie De Bry. Twee visies op de eerste Hollandse expeditie ‘om de West’ rond 1600’, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 29-48.

Noten
[1] F.E. Mulert in: Herman Daniël Benjamins en Joh. F. Snelleman (red.) Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (Den Haag/Leiden: Martinus Nijhoff 1914-1917).
[2] Huib Uil in: WereldRegio, 21 maart 2016.
[3] Brief: HCA 30 1059 I David Kemp Middelburg 8 januari 1672.




Bij deze context horen de volgende brieven: