Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwParamaribo 8 januari 1672. De heer Du Blessis Du Bellaij heeft zijn vriend en zakenrelatie, David Kemp niet veel te antwoorden op diens brieven die hij heeft ontvangen. Hij heeft echter wél een verzoek:

Wil David Kemp met spoed zijn verzoek om verlof, kenbaar maken aan de heer gouverneur Lichtenbergh en diens advies afwachten? Mocht hij dit nog niet gedaan hebben, wil hij dat dan doen bij de eerste gelegenheid. Du Blessis Du Bellay zal hem met het tweede schip dat vertrekt, limoensap zenden. Hij vraagt David de groeten te doen aan de gouverneur en aan Davids vrouw en dochter. Aan het eind van de brief spoort hij hem aan, druk achter zijn zaak te zetten.
Uit een andere brief, eveneens gedateerd 8 januari 1672 en gericht aan broer en zus Matthijs en Rachel van Eepen te Veere, blijkt wat achter dit verzoek steekt. Du Blessis is het dienen in het Staatse leger beu (al blijft onduidelijk waarom dit is) en is niet van plan ooit nog opnieuw  in Staatse dienst te treden, eerder ertegen. Zijn achternaam doet dan ook vermoeden dat hij van Franse origine is.

David Kempe en andere personen
In de brief komen diverse personen voor die in tal van andere brieven binnen Zee(uw)post ook een rol spelen, zoals voormalig gouverneur Lichtenburg.
David Kempe werd op 26 juli 1691 begraven en was woonachtig op de Wal in Middelburg.[1] Tijdens zijn leven was hij onder meer diaken (vanaf 1672) en meermalen ouderling (vanaf 1676 tot 1691) van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente in Middelburg.[2]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.
*Suze Zijlstra, ‘Corresponderen om te overleven. Het economische belang van persoonlijke brieven uit zeventiende-eeuws Suriname’, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 31/I (2012) 27-41.

Noten
[1] ZA, toegang 511, Rekenkamer D, inv.nr. 59471.
[2] F. Nagtglas, 'De algemeene kerkeraad der Nederduitsch-hervormde gemeente te Middelburg van 1574-1860' (Middelburg 1860) 82-84, 159.

Bij deze context horen de volgende brieven: