Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Inhoud brief

Nieuwe Kaart van SurinameNieuwe kaart van Suriname door J. Ottens, eind 17de eeuwOp 9 januari 1672 schrijft Johannis d’Olijslager vanuit Torarica een brief naar Pieter Muenick, raadsheer bij de Staten van Zeeland. Hij hoopt dat zijn vorige brief Pieter bereikt heeft met het schip ‘De Gecroende Put’ van schipper Daniël Jansen. Johannis brengt hem op de hoogte van het overlijden van enkele mensen, onder wie kapitein Jacob Diemisse, de zuster van de gouverneur enkele planters en de heer Bolle (met zijn opperklerk Aernout de Corte).
Het overlijden van de heer Bolle komt in het bijzonder naar voren in zijn brief, want met Bolles dood komt zijn baan als secretaris vrij in Suriname. Johannis houdt zichzelf graag beschikbaar voor deze nu vacant gekomen baan. Hij vertrouwt erop dat Pieter een goed woordje voor hem zal doen bij de Staten van Zeeland en hem zal voordragen als toekomstig secretaris. Al eerder heeft d’Olijslager op Muenicks hulp mogen rekenen. Bovendien is in de kolonie veel vraag naar suiker; de handel daar zal dus fors toenemen, wat behoorlijk wat werk opleveren zal.
Volgens Johannis zal binnen twee à drie weken het schip aankomen van Cornelis Bastiaensen en binnen vijf à zes weken het schip van Cornelis Berger. Hij verwacht niet dat de ‘Rotterdam’ en andere schepen binnenkort zullen aanmeren, dus zal er op de rivieren voorlopig beperkte scheepsruimte zijn. Op Torarica vreest men dat het schip van Jan Andriessen is ‘gebleeven’, of door Turken is gekaapt, hetgeen later niet zo zal blijken te zijn.
Men verlangt op Torarica erg naar schepen uit het vaderland en is benieuwd hoe het gaat in de oorlog tussen ons land en de Fransen.
Johannis stuurt Pieter een kopie van zijn vorige brief en dringt nogmaals aan op Pieters hulp.
De kapiteins Claes Raes en Jan Diemensen zijn gearriveerd, alsmede de schippers Jan Andriesen, Jacob Soetelinc en Voocht samen met 44 paarden, zodat er op het eiland veel leven in de brouwerij is.
Johannis verwacht en verlangt ernaar, dat de provincie komende tijd erg verbeteren zal.
Hij beëindigt zijn brief met veel ‘heijl ende zeegen’ voor Pieter in het nieuw begonnen jaar.

Johannes d’Olijslager
Suriname Koffieplantage Marienbosch 1850 Willem de Klerk Rijksmuseum SK A 4087Suriname Koffieplantage Marienbosch 1850 Willem de Klerk Rijksmuseum SK A 4087Een Johannes d’Olijslager wordt vermeld in een weesakte van 4 mei 1639 van de weeskamer te Middelburg.[1] Johannes d’Olijslager, naar eigen zeggen afkomstig uit Middelburg, vertrok in 1671 met zijn gezin naar Suriname,[2], waar hij blijkens bovenstaande brief aankwam op 5 september 1671. Tot dat gezin behoorden de zoons Abraham en Daniël; een dochter Susanna was in Middelburg achtergebleven zoals we weten uit een brief van Daniël aan Susanna.[3]
Hij wilde daar een pottenbakkerij oprichten, waarvoor hij een vergunning had van de Staten van Zeeland, gedateerd 14 mei 1671, waarin zijn naam als Johannes Olislaeger wordt gespeld.[4] In december 1671 solliciteerde hij met brieven aan het provinciebestuur van Zeeland, pensionaris Pieter de Huybert en alle mogelijke andere bekenden naar de functie van secretaris van de kolonie Suriname, vacant geworden door de dood van Johan Bolle in november 1671; in die sollicitatie beriep hij zich op zijn kennis van Engels en Frans.[5]
'For people with an official function, such as the administrator but also the secretary of the colony, it was an advantage to be multilingual. People in Suriname were aware of the importance of these language skills. When Suriname's secretary Johan Bolle died in 1671, various people were eager to follow in his footsteps and claim this lucrative post. The recent arrival Johan d’Olijslager wrote to all the contacts he could think of in Zeeland to emphasize his desire to become secretary and explain why he was the best man for the job. One of the things he mentioned in several letters was his ability to speak both English and French, a testimony to the importance of both.’[6]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*Nettie Schwartz, ‘Weggaan of blijven? Brieven uit Suriname van Zeeuwse landverhuizers in 1672’, in: Archief (2012) 93-150.
*H. den Heijer, ‘Over warme en koude landen. Mislukte Nederlandse volksplantingen op de Wilde Kust in de zeventiende eeuw‘, in: De Zeventiende Eeuw 21 (2005) 79-90.

Noten
[1] ZA, toegang 10, Rechterlijke, Weeskamer en Notariële Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), 1456-1811 (1852) inv. nr 115a Weesakten Middelburg 1633-1639.
[2] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I, brief aan Justus de Huijbert secretaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg, 9 januari 1672.
[3] TNA, HCA 30 1059 I, brief aan Susanna d' Olijslager Middelburg, 10 januari 1672.
[4] ZA, toegang 2, Staten van Zeeland en Gecommitteerde Raden, (1574) 1578-1795 (1799) inv. nr. 1677, fol. 68v. Register van octrooien Staten van Zeeland deel II (1650-1715).
[5] TNA, HCA 30 inv. nr. 1059 I, brief aan Pieter de Huijbert pensionaris Staten van Zeeland Abdij Middelburg, 14 december 1671.
[6] L.H. Roper (red.), The Torrid Zone: Caribbean Colonization and Cultural Interaction in the Long Seventeenth Century (Columbia (SC): University of South Carolina Press 2018).



Bij deze context horen de volgende brieven: