Wat zoek je in de Digitale Collectie Zeeland?

Samenvatting inhoud

Rede ParamariboDe rede van Paramaribo in het laatste kwart van de zeventiende eeuwCarel Nachtegaal schrijft vanuit Suriname een brief aan koopman en vriend Joan de Wale te Vlissingen. In de brief vertelt hij dat hij via de heer De Backer een brief van hem heeft ontvangen. Daaruit heeft hij begrepen dat De Wale de limoensap nog niet ontvangen heeft, hetgeen hem spijt. Momenteel werkt hij daarom voor de schippers die voor anker liggen op de rede.
Hij vertelt dat hij plat lood nodig heeft (in totaal circa 18m2) en ook dubbel teakhout van de beste kwaliteit want ‘het beste altijt beste coop is’ Hij hoopt dat De Wale het geld van De Backer en de bestuurders heeft ontvangen omdat Joan de Wale hierover in zijn laatste brief niets geschreven of bevestigt heeft. Ook heeft De Wale niets geschreven over hetgeen hij van neef Adriaan Tant ontvangen heeft. Met Tant had Nachteael vijf stuks letterhout meegezonden en een dubbel anker limoensap en twee parkieten. Zijn vorige brief heeft hij met Daniël Janssen meegegeven.
Al schrijvende aan de brief krijgt Carel Nachtegaal de melding dat het schip met Jan Andriessen op de rivier gearriveerd is, maar nog zeker tien mijl van hen is verwijderd. Hij meldt via schipper Jacob Soeteling de verstuurde goederen van De Wale ontvangen te hebben. Hij verwacht met de eerstvolgende zending de rekening daarvan te ontvangen. Suikermolen Suriname HCA30 1058Tekening van een op waterkracht aangedreven suikermolen uit 1672, foto: J. Francke, mei 2017, bron: TNA, HCA 30, inv.nr. 1058 Vervolgens schrijft hij over de bouw van de suikermolen die al vier maanden duurt en dat dit zeker nog maanden kan duren omdat er niet aan voldoende werkvolk zoals timmerlieden en metselaars te komen is ondanks dat naast de geboden 50 pond suiker per dag vergoeding ook de kost wordt betaald.
Tot slot meldt Carel Nachtegaal tot zijn spijt het overlijden van Arthur die naast zijn zus ligt begraven. Carel Nachtegaal sluit de brief af met de beste wensen voor het nieuwe jaar aan iedereen van hem en zijn huisvrouw.

Carel Nachtegael
Een Carel Nagtegaal, zoon van Jacob Nagtegaal en Susanna Vermont, werd op 30 december 1629 gedoopt in de Nederduits gereformeerde kerk te Vlissingen.[2] In een doopinschrijving van 16 november 1660 te Vlissingen worden Carel Nachtegael en Maria Hartens vermeld als ouders van dopeling Suysanna Nachtegael.[3]

De positie van Suriname aan de vooravond van de Derde Engelse Oorlog
De Derde Engelse Oorlog (1672-1674) eindigde met de Tweede Vrede van Westminster. Suriname was reeds in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Op hun beurt hadden de Engelsen Nieuw-Amsterdam in bezit genomen. In 1673 werd het weer op de Engelsen heroverd, maar in het vredesverdrag stond dat deze kolonie definitief aan de Engelsen werd overgedragen en de Nederlanders (Zeeuwen) behielden Suriname. De Engelsen hadden aan de monding van de Suriname-rivier het houten fort Willoughby gebouwd. Dit werd versterkt met kanonnen en bemand met soldaten. Thorarica was niet langer de hoofdstad, deze werd verplaatst naar de omgeving van het Fort Zeelandia en werd Nieuw Middelburg (later Paramaribo) genoemd. De stad was daardoor makkelijker te verdedigen en het had een gunstiger ligging voor de handel. Na 1667, het einde van de Tweede Engelse oorlog, moesten de Engelse bestuurders het land verlaten. Het land werd evenals de plantages geplunderd. Veel planters werden gedwongen om met hun slaven te vertrekken naar het nabijgelegen St. Kitts. Wie bleef diende een eed van onderwerping aan het Zeeuwse gezag af te leggen. Deed men dit, dan bleef men dezelfde rechten houden die er onder het Engelse bestuur golden. De meeste planters vertrokken en het was zodoende lastig om met een paar honderd mensen van Suriname een winstgevende kolonie te maken. Het resulteerde er in dat Zeeland Suriname in 1682 aan de WIC verkocht. De Nederlanders waren ten opzichte van Nieuw-Amsterdam meer gebrand op Suriname omdat men er voor het maken van maximale winst en een zo goed mogelijke handel meer mogelijkheden zag. In Suriname lagen grote plantages waar Nederlanders veel producten verbouwden. De kolonie Nieuw-Amsterdam was niet gericht op verbouw van producten, slechts op de handel. Men vond het in die tijd daarom gunstiger om Suriname in handen te hebben. Er werd daar ook bauxiet gevonden en van deze grondstof verwachtte men veel: men dacht een grondstof monopolie in handen te hebben. Dat bleek een misvatting: bauxiet bleek (voorlopig) nog niet goed bruikbaar en werd pas veel later een belangrijk exportproduct.

Literatuur
*G.W. van der Meiden, Betwist bestuur. De eerste bestuurlijke ruzies in Suriname, 1651-1753 (Amsterdam, 2008).
*John H. de Beye, Torarica, de oude hoofdstad van Suriname (Zutphen, 2017).
*F. Dikland, Zeeuwse archivalia uit Suriname en omliggende kwartieren 1667 – 1683 (2003).
*F. Oudschans Dentz, 'De herkomst en betekenis van Surinaamse plantagenamen', in: De West-Indische Gids 26/nr. 1 (1944) 147-180.

Noten
[1] TNA, HCA 30 inv.nr. 1059 I, Brief aan Carel van Poelevelt koopman te Vlissingen, 7 januari 1672.
[2] ZA, 7387 Familie van der Swalme, 1772-1848 inv. nr. 5673 Vlissingen, uittreksels uit de doopregisters van de Nederduits hervormde gemeente ca. 1585 – 1808 f. 42.
[3] ZA, 7117 Bescheiden betreffende personen die te Vlissingen, geboren, gehuwd, overleden zijn en zich gevestigd hebben, 1582-1820 inv. nr. 4575 Vlissingen, extracten uit de doopboeken der Nederduits Gereformeerde (Hervormde) Gemeente 1585-1798 (c. 1885) f. 30.

Bij deze context horen de volgende brieven: